Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-11-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:304
Zaaknummer
22-042/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft zijn cliënt er niet van op de hoogte gebracht dat zijn declaratie aanmerkelijk hoger zou worden dan zijn eerder gegeven inschatting. Verweerder heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Gelet op de ernst van dit handelen en mede gelet op de omstandigheid dat verweerder niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld, acht de raad een waarschuwing passend en geboden.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 28 november 2022 in de zaak 22-042/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:
klager gemachtigde: J. W, kantoorhoudende te [plaats] oververweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 7 januari 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 18 januari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 21/10 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 oktober 2022. Daarbij waren de klager, de gemachtigde van klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Bij brief van 27 februari 2019 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd. 2.2 Bij brief van 15 maart 2019 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:
“Hierdoor deel ik u mede dat ik van de Raad voor Rechtsbijstand het bericht heb ontvangen dat u niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komt. Uw inkomen is boven de grens voor alleenstaanden van € 27.300,00 bruto. Voor het geval uw inkomen de afgelopen twee jaar onder dat bedrag is gekomen kunt u een verzoek om peiljaarverlegging indienen. Als dat niet gebeurd is, dan heeft een verzoek om peiljaarverlegging geen zin. Ik verwijs naar mijn brief aan u van 27 februari 2019 en mijn uurtarief is € 200,00 exclusief BTW. Voor een eenvoudige politierechterzaak moet u ongeveer 5 uur rekenen. Dat komt dan neer op een bedrag van ongeveer € 1,250,00. Graag verneem ik van u of ik door kan gaan. Overigens, mocht de tijdsbesteding uitkomen boven de 5 uur, dan zal ik u dat laten weten. Dat wil zeggen dat ik dat niet op de minuut nauwkeurig tevoren kan inschatten omdat mijn tijd pas na afloop wordt verwerkt. Ik zal mij ervoor inspannen u zo goed mogelijk op de hoogte te houden. In geval van vrijspraak kunt u de kosten verhalen op de Staat. Dat vergt een procedure die u niks kost en waarin ik u graag zal bijstaan. Zo ver is het echter nog lang niet.”
2.3 Bij brief van 18 juli 2019 heeft verweerder een declaratie aan klager gezonden ter hoogte van € 2.026,60 exclusief btw. Verweerder heeft in totaal 10 uur en 5 minuten gedeclareerd. 2.4 Bij brief van 22 juli 2019 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:
“Op 19 juli 2019 heeft u mijn kantoor gebeld met de vraag om een toelichting op de declaratie. Ik heb de declaratie nog eens nagekeken en ik zie dat ik alle werkzaamheden in uw dossier verricht. Ik ben met u eens dat het een forse declaratie is, maar dat houdt verband met het feit dat ik op 16 mei bij u langs gekomen, na een kleine omweg vanuit Zutphen, om de situatie thuis in ogenschouw te nemen. Dat was voor de beoordeling van deze zaak simpelweg noodzakelijk. Ik probeer conform uw instructies alles uit de mogelijke verweren te halen en daarvoor was het noodzakelijk dat ik bij u langs situatie thuis langskwam om de situatie te bekijken. Ik kan me voorstellen dat de declaratie u hoog voorkomt, maar deze is wel conform het afgesproken tarief berekend en de werkzaamheden zijn allemaal in het belang van uw zaak uitgevoerd. (…)”
2.5 Op 24 september 2019 heeft er een tweede zitting plaatsgevonden bij de politierechter te Zutphen. 2.6 Bij brief van 8 oktober 2019 heeft verweerder de einddeclaratie toegezonden ter hoogte van € 592,18 exclusief btw. Zowel de declaratie van 18 juli 2019 als de declaratie van 24 september 2019 zijn door klager voldaan.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) te veel te declareren; b) werkzaamheden uit te voeren zonder daarvoor eerst toestemming te vragen aan klager. 3.2 Ter zitting is namens klager verklaard hij niet klaagt over het uitvoeren van werkzaamheden zonder toestemming van klager. Om die reden zal de raad hierna slechts klachtonderdeel a) beoordelen.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De declaraties zijn zonder protest betaald. Klager kon zelf een goede inschatting maken van de tijdsbesteding. Verweerder heeft klager telefonisch verteld dat extra werkzaamheden financiële consequenties hebben.
5 BEOORDELING Klachtonderdeel a) 5.1 Klager verwijt verweerder dat hij klager niet heeft gewaarschuwd op het moment dat het aantal uren dat verweerder aan deze zaak zou besteden boven de vijf uur uitkwam, terwijl verweerder dat wel had beloofd. 5.2 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. 5.3 De raad overweegt allereerst dat van excessief declareren op grond van de stukken niet is gebleken. Het tarief en het aantal gedeclareerde uren staan naar het oordeel van de raad in verhouding tot de blijkens de overgelegde urenspecificaties door verweerder verrichte werkzaamheden. Feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de aan klager in rekening gebrachte tijd buitensporig zou zijn, zijn niet gebleken. 5.4 De raad overweegt voorts het volgende. Verweerder heeft bij e-mail van 15 maart 2019 aan klager geschreven dat hij het aan klager zal laten weten als de tijdsbesteding boven de vijf uur zal uitkomen. Vaststaat dat verweerder een fors hoger aantal uren (ruim 10) heeft gedeclareerd. Voorts acht de raad bij de beoordeling van dit klachtonderdeel van belang dat in gedragsregel 17, lid 3 is bepaald dat zodra een advocaat voorziet dat de declaratie aannemelijk hoger zal worden dan de aanvankelijk aan de cliënt opgegeven schatting, hij zijn cliënt daarvan op de hoogte stelt. 5.5 De raad is gelet op de bovengenoemde belofte aan klager en het bepaalde in gedragsregel 17 lid 3 van oordeel dat verweerder gehouden was om klager te waarschuwen op het moment dat hij wist dat hij meer dan vijf uren aan deze zaak zou gaan besteden. Uit de stukken is niet gebleken dat verweerder dat heeft gedaan. Verweerder heeft hierover ter zitting weliswaar verklaard dat hij klager wel telefonisch heeft gewaarschuwd dat extra door verweerder te verrichten werkzaamheden financiële consequenties zouden hebben, maar als uitgangspunt heeft te gelden dat een advocaat belangrijke afspraken met zijn cliënt schriftelijk moet vastleggen. Als een advocaat dat nalaat, brengt dat met zich mee dat op de advocaat de bewijslast rust om de door hem gestelde en door klager betwiste afspraken te bewijzen. Nu verweerder niets schriftelijk heeft vastgelegd over het informeren van klager, kan de raad niet vaststellen dat hij dat heeft gedaan. Dat komt voor rekening van verweerder in die zin dat de raad ervan uitgaat dat verweerder klager hierover niet heeft geïnformeerd. 5.6 De raad overweegt ten slotte dat de door verweerder aangevoerde omstandigheden dat klager de declaraties zonder protest heeft voldaan en klager (volgens verweerder) zelf een goede tijdsinschatting van de gemaakte uren kon maken, niet maken dat verweerder niet aan de bovengenoemde informatieverplichting hoefde te voldoen. 5.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom gegrond verklaard.
6 MAATREGEL 6.1 Verweerder heeft zijn cliënt er niet van op de hoogte gebracht dat zijn declaratie aanmerkelijk hoger zou worden dan zijn eerder gegeven inschatting. Verweerder heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Gelet op de ernst van dit handelen en mede gelet op de omstandigheid dat verweerder niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld, acht de raad een waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 22-042/AL/GLD.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel a) gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. A.C.H. Jansen en M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 november 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 28 november 2022