Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-12-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:209

Zaaknummer

22-864/DH/NH/W

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, plaatsvervangend voor de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 2 december 2022 in de zaak 22-864/DH/NH/W naar aanleiding van het verzoek tot wraking van de na te noemen tuchtrechter, ingediend door: verzoeker

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) zijn klachtzaken aanhangig onder nummers 22-703/A/A en 22-704/A/A met verzoeker als klager.   1.2    De ontvangst van beide dossiers is aan verzoeker bevestigd. In de ontvangstbevestiging is meegedeeld dat het mogelijk is dat verzoeker “een beslissing van de voorzitter” ontvangt.  1.3    Tussen verzoeker en de griffier van de raad van discipline in het ressort Amsterdam is begin oktober 2022, zakelijk weergegeven, gecorrespondeerd over de indiening van stukken. Verzoeker had de raad een groot aantal stukken toegezonden en deze waren voor de raad niet te openen. De griffier heeft verzoeker gevraagd het aantal stukken te beperken tot 20. In een bericht van 6 oktober 2022 heeft de griffier aan verzoeker laten weten dat zij zijn bericht van 5 oktober 2022 aan de “voorzitter van de raad” heeft voorgelegd en dat deze heeft besloten om een extra termijn te geven voor het indienen van stukken.  1.4    Op 24 oktober 2022 heeft verzoeker in de hoofdzaken aanvullende stukken ingediend. De ontvangst van de stukken is door de griffie van de Amsterdamse raad bevestigd.  1.5    Bij bericht van 21 oktober 2022 heeft verzoeker de griffie gevraagd om “de regels [te] noemen (…) omtrent de vertrouwelijkheid van het behandeld bij de Deken en Tuchtrechter, en omtrent het aan derden melden dat ueberhaupt een zaak aan de Deken / Tuchtrechter is voorgelegd”.  1.6    De griffier heeft op 25 oktober 2022 gereageerd. De griffier heeft, voor zover in deze zaak relevant, het volgende geschreven: “Uw e-mails van 19 en 21 oktober 2022 heb ik voorgelegd aan de behandelend voorzitter. Dat is de plaatsvervangend voorzitter mr. P.M. Wamsteker. In overleg met haar bericht ik u als volgt. In uw brief van 19 oktober 2022 (meegestuurd met uw e-mail van 19 oktober 2022) verzoekt u de behandelend voorzitter zich te verschonen. In hetgeen u aan uw verzoek ten grondslag legt, ziet de voorzitter geen aanleiding zich te verschonen. In uw brief schrijft u verder dat de behandelend voorzitter zich als gewraakt moet beschouwen indien zij zich niet verschoont. Ik stel u daarom in de gelegenheid uiterlijk op vrijdag 28 oktober 2022 uw wrakingsgronden in te dienen.  Naar aanleiding van uw e-mail van 21 oktober 2022 laat ik u verder het volgende weten. Er zijn in de Advocatenwet of in het Landelijk procesreglement voor klachten bij de Raden van Discipline geen regels opgenomen die zien op de vertrouwelijke behandeling van de stukken. Dat neemt niet weg dat de stukken in uw klachtdossier uitsluitend door de griffier en de tuchtrechter(s) worden gelezen. Uiteraard wordt een beslissing geanonimiseerd gepubliceerd op www.tuchtrechtspraak.nl. Dat staat wel in artikel 2.8.5 van het procesreglement. (…)” 1.7    Op 27 oktober 2022 heeft verzoeker een schriftelijk wrakingsverzoek ingediend tegen mr.  P. Wamsteker (hierna: de tuchtrechter).   1.8    De tuchtrechter heeft niet berust in de wraking. Zij heeft tegen de wraking verweer gevoerd dat hierna, voor zover van belang, zal worden besproken.  1.9    De wrakingskamer van de raad (hierna: de wrakingskamer) heeft bij haar beslissing kennisgenomen van: -    het wrakingsverzoek; -    het verweer; -    de e-mail van 8 november 2022 van verzoeker; -    de repliek;  -    de dupliek. 

2    BEOORDELING 2.1    Op grond van artikel 47 van de Advocatenwet (Aw) en artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.  2.2    Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen de verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij de verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. 2.3    Volgens verzoeker heeft de tuchtrechter besloten dat een dossier van 835 documenten zou worden geweigerd en heeft zij verzoeker slechts toegestaan om 20 documenten in te dienen. Dat is volgens verzoeker een onrechtmatige beslissing, waarbij de tuchtrechter geen oog toont voor de belangen van verzoeker. Met deze beslissing heeft de tuchtrechter miskend dat artikel 46d lid 6 van de Aw de overdracht van het hele dossier vraagt.  2.4    De tuchtrechter heeft aangevoerd dat haar beslissing rondom het aantal in te dienen stukken processueel van aard is. De beslissing is bovendien niet ingegeven door vooringenomenheid. De eisen van behoorlijke rechtspleging en goede procesorde noopten tot het stellen van beperkingen aan de omvang van de aanvullende processtukken in de hoofdzaken. Verzoeker is met de beslissing van de tuchtrechter niet onevenredig benadeeld ten opzichte van verweerders in de hoofdzaken. Evenmin is sprake van rechtsongelijkheid of enig vooroordeel. De tuchtrechter heeft het verzoeker toegestaan om de door hem gewenste aanvulling van het dossier in te dienen, zij het op een wijze en in een vorm die voor de raad hanteerbaar is. De tuchtrechter heeft betwist dat haar beslissing in strijd is met artikel 46d lid 6 Aw.  2.5    De wrakingskamer overweegt dat de beslissing van de tuchtrechter om het aantal door verzoeker in te dienen aanvullende stukken te begrenzen en een voorwaarde te stellen aan de vorm van sommige stukken, in het kader van toegankelijkheid voor de verweerder en voor de tuchtrechter, niet in strijd is met het bepaalde in artikel 46d lid 6 Aw.  2.6    De wrakingskamer is van oordeel dat in artikel 46d lid 6 Aw met “alle op de zaak betrekking hebbende stukken” de stukken uit de tuchtzaak worden bedoeld. De bepaling houdt in dat de deken de klacht en alle stukken die in het kader van het onderzoek door de deken zijn gewisseld naar de raad stuurt. De bepaling behelst niet dat alle stukken uit de achterliggende kwestie(s) ook aan de raad worden voorgelegd. Het is ook ongebruikelijk en doorgaans voor de beoordeling van een tuchtklacht niet noodzakelijk dat alle achterliggende stukken worden overgelegd. De stelling dat de tuchtrechter artikel 46d lid 6 Aw met haar beslissing heeft miskend slaagt dan ook niet en haar beslissing getuigt in zoverre evenmin van vooringenomenheid.   2.7    De wrakingskamer overweegt verder dat de beslissing van de tuchtrechter om het aantal door verzoeker in te dienen aanvullende stukken te begrenzen en een voorwaarde te stellen aan de vorm van sommige stukken slechts een procedurele en geen inhoudelijke beslissing is.  2.8    Een procedurele beslissing kan geen grond vormen voor een wrakingsverzoek, tenzij de procedurele beslissing niet anders kan worden verstaan dan als een blijk van vooringenomenheid van de tuchtrechter die de beslissing heeft genomen. Van deze uitzondering is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld om zijn standpunten aan te vullen, hij heeft hiervoor  een extra termijn gekregen. Verzoeker heeft zelfs de gelegenheid gekregen om aanvullende stukken in te dienen, zij het beperkt in aantal en in een ‘behapbare’ vorm. Verzoeker gaat er echter kennelijk vanuit dat het geoorloofd is om onbeperkt stukken in te dienen en dat is onterecht. Gelet op het ontbreken van een toelichting van verzoeker mocht de tuchtrechter afgaan op haar oordeel dat slechts een beperkt deel van de stukken werkelijk relevant was voor de beoordeling van de klachtzaak. Het is immers in de eerste plaats aan verzoeker in zijn rol van klager om op dat punt een kritische selectie te maken, dan wel om aan te geven  om welke reden meer of andere stukken van belang waren voor kennisneming door de tuchtrechter. Omdat hij dat niet heeft gedaan, althans niet op een voor de tuchtrechter kenbare wijze, mocht de tuchtrechter – mede in het belang van een goede procesorde – de gegeven beperkingen stellen. Hieruit spreekt geen vooringenomenheid.  2.9    Het wrakingsverzoek bevat verder ook geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechter schade zou kunnen lijden.   2.10    Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De wrakingskamer zal, gelet op artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen. Het betekent ook dat het verzoek van verzoeker om te worden gehoord wordt afgewezen.  

BESLISSING De wrakingskamer: - verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond; - bepaalt dat de behandeling van klachtzaken 22-703/A/A en 22-704/A/A zal worden hervat in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingsverzoek werd ingediend.       Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis en E.A.L. van Emden, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2022.