Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-11-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:303
Zaaknummer
21-1021/AL/MN
Inhoudsindicatie
Klaagster beklaagt zich over het optreden van verweerster als advocaat voor haar wederpartij. Verweerster heeft onvoldoende rekening gehouden met klaagsters belangen en die van de kinderen. Zij is niet de-escalerend opgetreden en heeft zich kwetsend uitgelaten over klaagster als moeder. Ook heeft verweerster haar vals en onjuist beschuldigd. De raad oordeelt dat niet is komen vast te staan dat verweerster zich onvoldoende terughoudend heeft opgesteld in deze familiezaak. Verweerster baseert zich uitdrukkelijk op informatie van haar cliënt en zij hanteert een voldoende zakelijke toonzetting. Het verwijt dat verweerster stukken die niet juist zijn zou hebben ingediend heeft klaagster niet aan de hand van schriftelijke bescheiden onderbouwd. Klaagster verwijt verweerster ook dat zij nodeloze procedures heeft aangespannen. Verweerster heeft uiteen gezet dat het hoger beroep tegen de echtscheidingsbeschikking en het kort geding zijn aangespannen om tijd te winnen. Dit optreden past naar het oordeel van de raad binnen de grote mate van vrijheid die een advocaat heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die haar, in overleg met haar cliënt, goeddunkt. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond. Het verwijt dat de wederpartij procedeert op basis van een toevoeging waarvan klaagster stelt dat hij daarvoor niet in aanmerking komt is niet ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 21 november 2022 in de zaak 21-1021/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:
klaagster oververweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 21 juli 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 21 december 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1218594/DB/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 september 2022. Daarbij waren klaagster (telefonisch) en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief van verweerster van 7 september 2022 met bijlage A tot en met E.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Bij beschikking van 6 maart 2019 is de echtscheiding tussen klaagster en haar ex echtgenoot uitgesproken. 2.3 Op 30 juni 2020 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden een arrest tussen partijen gewezen. Daarin is onder meer overwogen:
“…levert het niet overleggen van de salarisstroken naar het oordeel van het hof in deze procedure evenwel niet een zodanige schending van de goede procesorde op, dat dit zou moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de man in zijn verzoeken in hoger beroep.”
2.4 Verweerster heeft op 24 juli 2020 een brief aan de Voorzieningenrechter gezonden waarin zij onder meer schrijft:
“...en vraagt de vrouw in het belang van de kinderen om te stoppen met verdachtmakingen, leugens, beledigingen en kwaadsprekerij over hem.”
2.5 Bij brief van 4 augustus 2020 heeft verweerster aan klaagsters advocaat geschreven:
“ik heb uitvoerig overleg gehad met cliënt en hij heeft mij verteld dat uw cliënte de kinderen manipuleert, kleineert, tegen hem opzet en probeert te kopen met kadootjes.”
2.6 Op 10 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland een vonnis tussen partijen gewezen. Daarin is overwogen:
“Er ligt een duidelijke beslissing van het gerechtshof en toch vraagt de man in deze procedure een beslissing die hier regelrecht tegen indruist, zonder dat hij ook maar met een begin van een argumentatie komt waarom de voorzieningenrechter de zeer recente beslissing van het gerechtshof niet zou moeten volgen. De man zal dan ook als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.”
2.7 Bij brief van 11 augustus 2020 heeft klaagsters advocaat verweerster hoofdelijk aansprakelijk gesteld naast haar cliënt voor alle schade voortkomend uit haar optreden. 2.8 In een e-mail van 14 augustus 2020 heeft klaagsters advocaat aan verweerster opgesomd welke procedurele stappen van de zijde van verweerster kwalificeren als misbruik van procesrecht en op welke wijze verweerster zich in onnodig kwetsende bewoordingen uitlaat over klaagster.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) Onvoldoende rekening te houden met klaagster als wederpartij en de minderjarige kinderen van partijen. Daardoor heeft klaagster geen contact meer met de kinderen; b) stukken die niet juist zijn in te dienen en het proces te vertragen hetgeen nadelig is voor die kinderen. De vertraging wordt veroorzaakt door het indienen van onjuiste stukken en te blijven doorprocederen. c) een onvolledig procesdossier te gebruiken. Dat blijkt uit de beschikking van het Gerechtshof Arnhem/Leeuwarden van 30 juni 2020. d) haar onnodig op kosten te jagen door diverse kansloze procedures te starten. Klaagster heeft moeite haar vaste lasten, advocaatkosten en kinderalimentatie te betalen; e) zich kwetsend uit te laten over haar als moeder. Klaagster verwijst naar de brieven van verweerster van 24 juli 2020 en 4 augustus 2020; f) niet de-escalerend op te treden. Klaagster verwijst naar diezelfde brieven; g) haar vals en onjuist te beschuldigen. Klaagster verwijst naar laatstgenoemde brieven; h) te blijven doorprocederen en daarbij geen of verkeerde vorderingen in te stellen. Klaagster verwijst naar het vonnis van de voorzieningenrechter van 10 augustus 2020; i) niet te reageren op het verzoek om de aansprakelijkheidstelling door te sturen aan haar verzekering. Klaagsters advocaat heeft verweerster daarover op 11 augustus 2020 aangeschreven; j) op toevoegingsbasis een procedure namens haar cliënt te voeren terwijl in een uitspraak van het UWV vastligt dat haar cliënt gefraudeerd heeft. Hij heeft naast zijn uitkering bovenmodaal bij verdiend en komt daarom niet in aanmerking voor een toevoeging.
4 VERWEER Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a) 4.1 Verweerster geeft aan dat het gaat om een complexe scheiding met vele aspecten. Zij heeft veel rekening gehouden met klaagster en de positie van de minderjarige kinderen.Klachtonderdeel b) 4.2 Verweerster heeft geen onjuiste stukken ingediend, noch het proces vertraagd. Ook heeft zij geen onvolledig procesdossier ingediend. Evenmin is zij kansloze procedures gestart.Klachtonderdeel c) 4.3 In het procesdossier miste een blaadje uit het dossier van klaagster. Het was een totaal onbelangrijk iets. Dat is bij de zitting bij het Hof ook komen vast te staan.Klachtonderdeel d) 4.4 Verweerster is geen kansloze procedures gestart.Klachtonderdeel e) 4.5 Over klaagster als moeder heeft verweerster zich niet kwetsend uitgelaten. Het kan verweerster niet verweten worden dat de rechter na de OTS parallel ouderschap heeft opgelegd en heeft besloten dat de kinderen bij hun vader woonplaats hebben.Klachtonderdeel f) 4.6 Verweerster heeft telkens getracht de-escalerend op te treden.Klachtonderdeel g) 4.7 In geen enkel opzicht heeft verweerster vals beschuldigd of onheus bejegend.Klachtonderdeel h) 4.8 Verweerster blijft niet maar doorprocederen of verkeerde vorderingen instellen. Doordat klaagster aangifte deed bij het UWV wilde de bank haar cliënt geen ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid geven. Daardoor kon hij de echtelijke woning niet overnemen. Om ervoor te zorgen dat haar cliënt langer in de echtelijke woning kon blijven wonen heeft zij beroep aangetekend tegen de echtscheidingsbeschikking en een kort geding aangespannen. Dat was een gerechtvaardigd belang.Klachtonderdeel i) 4.9 Het is niet verplicht om een aansprakelijkheidsstelling door te sturen aan een verzekeraar. Bovendien bestrijdt verweerster dat zij meermaals hierom verzocht is.Klachtonderdeel j) 4.10 Verweerster procedeert voor haar cliënt op basis van een toevoeging die de Raad van Rechtsbijstand heeft afgegeven op basis van de inkomenssituatie van haar cliënt.
5 BEOORDELING 5.1 Klaagster beklaagt zich over het optreden van verweerster als advocaat voor haar wederpartij, haar ex-echtgenoot. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerster dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.Klachtonderdeel a), e) g) en f) 5.2 Een advocaat moet in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen (HvD 26 juni 2017, 160289). De in dit verband door de advocaat te betrachten terughoudendheid mag zowel worden verwacht bij het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als bij het entameren van procedures en het nemen van maatregelen. Aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven dient de raad dit klachtonderdeel te beoordelen. Klaagster verwijt verweerster dat zij onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen en die van de kinderen. Zij is niet de escalerend opgetreden en heeft zich kwetsend uitgelaten over haar als moeder. Ook heeft verweerster haar vals en onjuist beschuldigd. Zij verwijst ter onderbouwing van deze verwijten naar de brieven van 24 juli 2020 en 4 augustus 2020. Naar het oordeel van de raad is niet komen vast te staan dat verweerster zich onvoldoende terughoudend heeft opgesteld in deze familiezaak. Noch uit de brief van 24 juli 2020, noch uit die van 4 augustus 2020 blijkt hiervan. Verweerster kenschetst weliswaar een handelswijze van klaagster waarmee zij problemen heeft, maar verweerster baseert zich daarbij uitdrukkelijk op informatie van haar cliënt en zij hanteert een voldoende zakelijke toonzetting. Deze onderdelen van de klacht zijn ongegrond. Klachtonderdelen b) en c) 5.3 Klaagster verwijt verweerster te blijven doorprocederen. Zij zou stukken die niet juist zijn hebben ingediend. Klaagster onderbouwt dit niet aan de hand van schriftelijke bescheiden. Ook zou verweerster een onvolledig procesdossier hebben ingediend. Klaagster geeft niet aan op welke wijze zij geschaad is door het feit dat er sprake is geweest van een onvolledig procesdossier. Het hof heeft los daarvan in het arrest van 30 juni 2020 overwogen dat het ontbreken van stukken geen aanleiding was om verweersters cliënt niet-ontvankelijk te verklaren. Ook deze onderdelen van de klacht zijn daarom ongegrond.Klachtonderdelen d) en h) 5.4 Het verwijt van klaagster dat verweerster nodeloze procedures heeft aangespannen en maar door blijft procederen, treft evenmin doel. Verweerster heeft - ook ter zitting - uiteen gezet dat het hoger beroep tegen de echtscheidingsbeschikking en het kort geding waarin op 10 augustus 2020 uitspraak werd gedaan, zijn aangespannen om voor haar cliënt tijd te winnen. Die was nodig voor het vinden van vervangende woonruimte voor de man en de kinderen. Naar het oordeel van de raad past dit optreden binnen de grote mate van vrijheid die een advocaat heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die haar, in overleg met haar cliënt, goeddunkt. Deze onderdelen van de klacht zijn ongegrond.Klachtonderdeel i) 5.5 Het niet doorsturen van klaagsters aansprakelijkstelling aan verweersters verzekeraar levert naar het oordeel van de raad geen tuchtrechtelijk verwijt op. Een dergelijke verplichting kan niet algemeen worden aangenomen met betrekking tot een advocaat van de wederpartij. Verweerster is niet verplicht zulks te doen. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.Klachtonderdeel j) 5.6 Dit onderdeel van de klacht is niet ontvankelijk. Het betreft het verwijt dat de man procedeert op basis van een toevoeging waarvan klaagster stelt dat hij daarvoor niet in aanmerking komt. Het recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Klaagster wordt door het afgeven van deze toevoeging aan de man niet rechtstreeks in haar eigen belang getroffen nog afgezien van het feit dat niet vastgesteld kan worden of klaagsters verwijt juist is.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdelen a) tot en met i) ongegrond; - verklaart klachtonderdeel j) niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. Y. Nijhuis, H.Q.N. Renon, H.J. Voors, S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 21 november 2022