Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-11-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:233

Zaaknummer

22-835/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van  28 november 2022 in de zaak 22-835/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:       verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 19 oktober 2022 met kenmerk 1970834, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van klager aan de raad van 31 oktober 2022 en de e-mail van verweerder aan de raad van 10 november 2022.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Verweerder heeft op 8 december 2021 namens klager een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van het UWV van 2 november 2021 om klager geen WIA-uitkering toe te kennen.  1.2    Op 1 april 2022 heeft klager verweerder opdracht gegeven beroep in te stellen tegen de beslissing op bezwaar van het UWV van 24 februari 2022. Op 6 april 2022 heeft verweerder namens klager een beroepschrift bij de rechtbank ingediend. Op 8 mei 2022 heeft klager een aanvullend beroepschrift bij de rechtbank ingediend. Op 13 mei 2022 heeft de rechtbank Amsterdam mondeling uitspraak gedaan en het beroep van klager gegrond verklaard. 1.3    Bij e-mail van 19 juni 2022 heeft klager verweerder meegedeeld dat hij niet langer door verweerder wenst te worden bijgestaan. 1.4    Op 11 juni 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.  a)    Verweerder heeft bewijsstukken meerdere malen onvolledig overgenomen in concept. b)    Verweerder heeft een schrijffout gemaakt die de hele inhoud van twee alinea’s liet veranderen. c)    Verweerder heeft in plaats van het officiële advies van de bedrijfsarts als document te gebruiken, de door de toenmalige teamleider van klager vervalste bewijzen bij de rechtbank gebruikt. d)    Verweerder heeft een incorrecte notitie gemaakt van het bestaan van psychische problemen, waarvan klager kenbaar heeft gemaakt dat die er niet zijn en verweerder heeft een incorrecte notitie gemaakt van wat klager heeft gezegd over zijn tijd in de ziektewet.

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Klachtonderdeel a) 4.2    Klager heeft aan dit klachtonderdeel ten grondslag gelegd dat verweerder het officiële advies van de bedrijfsarts van 14 februari 2019 niet volledig heeft overgenomen in het beroepschrift. Volgens klager ontbreekt de voorpagina van het advies. Dat geldt ook voor het advies van de bedrijfsarts van 25 februari 2019, aldus klager. 4.3    Verweerder voert aan dat hij niet weet welke stukken hij in concept onvolledig zou hebben overgenomen. Verweerder heeft alle relevante stukken ingebracht en de niet relevante en niet van toepassing zijnde stukken heeft hij buiten beschouwing gelaten, aldus verweerder. 4.4    De voorzitter overweegt als volgt. Klager heeft tegenover het verweer van verweerder niet onderbouwd welke van belang zijnde bewijsstukken verweerder niet volledig heeft overgenomen in het beroepschrift. Klager heeft weliswaar gesteld dat verweerder de voorpagina’s van de adviezen van de bedrijfsarts van 14 februari en 25 februari 2019 niet heeft overgenomen, maar klager heeft niet duidelijk gemaakt waarom die pagina’s relevant waren voor de beoordeling van zijn beroep. Bovendien heeft klager in zijn aanvullend beroepsschrift van 8 mei 2022 aan de rechtbank meegedeeld dat de voorpagina’s ontbraken, zodat de rechtbank daarvan op de hoogte was. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel b) 4.5    Aan dit klachtonderdeel heeft klager ten grondslag gelegd dat verweerder in het concept van het beroepschrift heeft geschreven dat klager op het medisch spreekuur van 21 juni 2019 is geweest, terwijl dat niet zo is. Klager is op die datum wel bij de bedrijfsarts geweest, aldus klager. 4.6    Verweerder voert aan dat hij heeft geschreven dat klager op het medisch spreekuur van de bedrijfsarts op 21 juni 2019 is geweest. Klager is van mening dat hij niet op het medisch spreekuur is geweest, maar wel bij de bedrijfsarts. Een bedrijfsarts houdt medisch spreekuur. De context is hetzelfde. Het gaat immers om een medische toetsing van de lichamelijke en geestelijke beperkingen van de betreffende werknemer, aldus verweerder. 4.7    De voorzitter overweegt als volgt. Anders dan klager is de voorzitter van oordeel dat, gelet op de door verweerder gegeven toelichting, het verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten valt dat hij in het beroepschrift heeft geschreven dat klager op het medisch spreekuur van de bedrijfsarts op 21 juni 2019 is geweest. Bovendien geldt ook hiervoor dat klager in zijn aanvullende beroepsschrift van 8 mei 2022 heeft geschreven dat hij op 21 juni 2019 niet op het medisch spreekuur is geweest, maar wel bij de bedrijfsarts. De rechtbank was hiervan dus op de hoogte. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel c) 4.8    Klager heeft aan dit klachtonderdeel ten grondslag gelegd dat zijn voormalig teamleider onwettig heeft gehandeld met het advies van 21 juni 2019 van de bedrijfsarts. Verweerder heeft dit advies in de beroepsprocedure gebruikt in plaats van het officiële advies van de bedrijfsarts, aldus klager. 4.9    Verweerder voert aan dat het hem niet duidelijk is welk verkeerd document hij zou hebben opgestuurd. Verweerder stuurt alleen maar officiële documenten op en geen vervalste documenten, tenzij hij bewijs zou hebben dat het officiële document vervalst is, aldus verweerder. 4.10    De voorzitter overweegt als volgt. Klager heeft dit klachtonderdeel tegenover het verweer van verweerder niet onderbouwd. Daarom kan niet worden vastgesteld dat verweerder een door de voormalig teamleider van klager vervalst advies van de bedrijfsarts in de beroepsprocedure heeft ingebracht. Klachtonderdeel c) is eveneens kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel d) 4.11    Aan dit klachtonderdeel heeft klager ten grondslag gelegd dat verweerder ten onrechte in het beroepschrift heeft geschreven dat klager psychische problemen heeft ondervonden. Dat is een onwaarheid waarin klager geen inspraak heeft gehad. In het beroepschrift staat tevens dat klager 104 weken Ziektewetuitkering zou hebben ontvangen, terwijl dat niet zo is, aldus klager. 4.12    Verweerder voert aan dat klager ontkent of niet ziet dat hij ziekteverschijnselen heeft die medici wel zien. Die ziekteverschijnselen kunnen een reden zijn om klager alsnog een Ziektewetuitkering toe te kennen. De rechtbank is daarom van oordeel dat er een onderzoek moet plaatsvinden naar de lichamelijke en psychische klachten van klager, aldus verweerder. 4.13    De voorzitter overweegt als volgt. Anders dan klager is de voorzitter van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in het beroepschrift te schrijven dat klager psychische problemen heeft. Bovendien heeft klager in zijn aanvullende beroepschrift van 8 mei 2022 geschreven dat hij geen psychische problemen heeft, zodat de rechtbank van zijn standpunt daarover op de hoogte was. Dat verweerder in het beroepschrift hetgeen klager heeft gezegd over zijn tijd in de ziektewet onjuist heeft verwoord, heeft klager niet onderbouwd. Ook klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond. 

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk     ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 november 2022.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 28 november 2022