Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-11-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2022:165
Zaaknummer
22-458/DB/OB
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft onzorgvuldig jegens klager gehandeld door geen kantoorklachtenregeling aan klager kenbaar te maken en door de over de wijze van declareren gemaakte afspraak niet na te komen. Deels gegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 28 november 2022
in de zaak 22-458/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 31 oktober 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 3 juni 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|21|144K van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 oktober 2022. Daarbij was klager aanwezig. Bij e-mail d.d. 5 oktober 2022 heeft de griffier verweerder namens de voorzitter bericht dat in de door verweerder aangevoerde medische redenen aanleiding werd gezien om hem conform zijn verzoek toe te staan om telefonisch deel te nemen aan de – overigens fysieke – zitting. In dezelfde e-mail heeft de griffier verweerder verzocht om vanaf 15.15 uur telefonisch bereikbaar te zijn op het door hem opgegeven telefoonnummer. Op maandag 10 oktober 2022 heeft de voorzitter bij aanvang van de zitting telefonisch contact met verweerder gezocht op het door hem opgegeven en met de griffier afgestemde telefoonnummer. Verweerder was niet bereikbaar. De raad heeft, overwegende dat verweerder niet bereikbaar bleek, vastgesteld dat hij niet was verschenen en besloten om de klachtzaak in verweerders afwezigheid te behandelen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. Ook heeft de raad kennisgenomen vande e-mail van klager van 10 juni 2022, waarin hij schrijft dat hij ter zitting zal verschijnen, de e-mail van klager van 20 juni 2022, met bijlagen, de e-mail van verweerder d.d. 20 juni 2022, met bijlagen, en hetgeen overigens ter zitting is verhandeld.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft als advocaat vanaf april 2019 tot februari 2021 rechtsbijstand verleend aan klager in het kader van een echtscheidingsprocedure en daarmee verwante zaken (waaronder hoger beroep inzake ondertoezichtstelling, een geschil ex artikel 1:253a BW en opheffing maritaal beslag).
2.3 Verweerder heeft de opdracht bij e-mail van 9 april 2019 aan klager bevestigd. In de opdrachtbevestiging is vastgelegd dat verweerder aan klager declaraties zal verzenden “met een frequentie van één keer per maand”. Verweerder heeft vervolgens niet maandelijks, maar met een wisselende frequentie, variërend van enkele dagen tot enkele maanden, aan klager declaraties gestuurd.
2.4 Bij beschikking d.d. 23 december 2020 heeft de rechtbank Oost-Brabant de echtscheiding uitgesproken en beslissingen genomen op door partijen ingediende verzoeken aangaande onder meer gezag, verblijfplaats, verdeling zorg- en opvoedingstaken, de woning en onderhoudsbijdragen.
2.5 Bij e-mail d.d. 6 januari 2021 heeft verweerder aan de advocaat van de vrouw medegedeeld dat hij van klager de opdracht had gekregen en aanvaard om hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 23 december 2020.
2.6 Op 10 februari 2021 heeft verweerder klager verzocht om over te gaan tot betaling van een tot op dat moment door klager onbetaalde gelaten declaratie van 17 november 2020. Klager heeft daarop bij e-mail van diezelfde dag aan verweerder bericht dat hij al verweerders declaraties gaat nalopen en dat hij – kort gezegd- niet tevreden is over verweerders werkzaamheden.
2.7 Bij e-mail van 11 februari 2021 heeft verweerder aan klager gevraagd of hij nog wel vertrouwen heeft in verweerder. Bij e-mail van 12 februari 2021 heeft klager nogmaals aan verweerder bericht dat hij al verweerders declaraties gaat nalopen en dat hij – kort gezegd – niet tevreden is over verweerders werkzaamheden.
2.8 Op 17 februari 2021 heeft verweerder klager per e-mail bericht dat hij zijn werkzaamheden neerlegt. Verweerder heeft klager erop gewezen dat de appeltermijn op 23 maart 2021 verstrijkt. Verweerder heeft op 17 februari 2021 de einddeclaratie aan klager gestuurd.
2.9 Klager heeft de declaraties van verweerder d.d. 17 november 2020 en 17 februari 2021 onbetaald gelaten. Op 3 september 2021 heeft verweerders kantoor klager doen dagvaarden en in rechte betaling van de twee openstaande declaraties gevorderd. Klager heeft een tegenvordering ingesteld uit hoofde van door hem gestelde geleden schade.
2.10 Op 31 oktober 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2.11 Bij vonnis d.d. 21 april 2022 heeft de rechtbank Oost-Brabant klager veroordeeld tot betaling van de twee facturen en de zaak voor wat betreft klagers tegenvordering verwezen naar Team Handel.
2.12 Verweerder heeft lopende de behandeling van klagers zaak tweemaal abusievelijk stukken van een andere cliënt aan klager toegestuurd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij:
1. klager niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheid van een klachtprocedure,
2. de privacy van twee andere cliënten heeft geschonden,
3. chaotische en onoverzichtelijke facturen heeft gezonden,
4. zonder overleg zijn werkzaamheden op 14 februari 2021 heeft neergelegd, waardoor klager geen hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank van 23 december 2020 heeft kunnen instellen en klager in zijn belangen is geschaad,
5. uren in rekening heeft gebracht voor het instellen van hoger beroep terwijl hij dit hoger beroep niet heeft ingesteld,
6. geen verweer heeft gevoerd tegen de opstelling van de vermogensbestanddelen door de ex-echtgenote van klager, waardoor klager € 8.000,00 schade heeft geleden,
7. weigert het geschil in der minne te regelen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.2 Klachtonderdeel 1
Artikel 6.28 van de Verordening op de advocatuur bepaalt dat de advocaat dient te beschikken over een kantoorklachtenregeling. Die regeling dient ook voor cliënten kenbaar te zijn gemaakt. Het is gebruikelijk de kantoorklachtenregeling op de website te plaatsen of in de opdrachtbevestiging op te nemen. Verweerder heeft nagelaten in de opdrachtbevestiging melding te maken van enige klachtenregeling en op de website van verweerders kantoor was evenmin een verwijzing naar de klachtenregeling te vinden. Dit verzuim moet verweerder tuchtrechtelijk worden aangerekend. Klachtonderdeel 1 is dan ook gegrond.
5.3 Klachtonderdeel 2
De raad overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.
5.4 Het feit dat verweerder tweemaal abusievelijk stukken van andere cliënten aan klager heeft toegestuurd, is niet een aangelegenheid waarover klager tuchtrechtelijk kan klagen tegen verweerder, omdat naar het oordeel van de raad uit de overgelegde stukken en hetgeen partijen naar voren hebben gebracht niet is gebleken dat klager daardoor rechtstreeks in zijn eigen belang is getroffen. De raad zal dit klachtonderdeel dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
5.5 Klachtonderdeel 3
Vast staat dat klager en verweerder bij aanvang hebben afgesproken dat verweerder maandelijks zou declareren. Dit is immers vastgelegd in de opdrachtbevestiging. Tevens staat vast dat verweerder die afspraak niet is nagekomen. Verweerder stelt dat hij met klager heeft afgesproken dat incidenteel afgeweken kon worden van de in de opdrachtbevestiging vastgelegde afspraak. Die door verweerder gestelde andersluidende afspraak is echter niet schriftelijk vastgelegd en van een dergelijke andersluidende afspraak blijkt ook niet uit de aan de raad overgelegde stukken, zodat de raad niet kan vaststellen dat partijen lopende de behandeling van de zaak een andersluidende afspraak hebben gemaakt. De raad stelt dan ook vast dat verweerder de met klager gemaakte afspraak over de wijze van declareren niet is nagekomen. De raad is van oordeel dat verweerder daarmee onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel 3 is derhalve gegrond.
5.6 Klachtonderdeel 4
Uitgangspunt bij de beoordeling van dit onderdeel van de klacht is dat het de advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt. Uit de e-mailcorrespondentie die zich in het klachtdossier bevindt volgt dat op het moment dat verweerder uitdrukkelijk de vertrouwenskwestie aan klager heeft voorgelegd en dat uit klagers reactie daarop niet blijkt dat er aan zijn zijde nog voldoende vertrouwen in verweerder bestond. Gelet hierop heeft verweerder kunnen oordelen dat er sprake was van een vertrouwensbreuk, zodat verweerder was gehouden zijn werkzaamheden voor klager te beëindigen. Verweerder heeft dit op zorgvuldige wijze, na consultatie van de deken, gedaan. Dat klager hiervan processuele schade heeft ondervonden, is niet gebleken. Toen verweerder zich onttrok had klager nog voldoende tijd (circa vijf weken) om zich tot een andere advocaat te wenden voor het hoger beroep. Klachtonderdeel 4 is op grond van het voorgaande ongegrond.
5.7 Klachtonderdeel 5
Voor zover de klacht ziet op de hoogte van de declaraties overweegt de raad dat de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten, doch slechts waakt tegen excessief declareren. Dat daarvan in dit geval sprake is, is niet komen vast te staan. Klager heeft weliswaar de – door verweerder vervolgens betwiste – stelling naar voren gebracht dat verweerder werkzaamheden in rekening heeft gebracht die hij niet heeft verricht, maar daar is de onderbouwing van dit klachtonderdeel ook bij gebleven. Daarbij komt dat het declaratiegeschil onderwerp is geweest van een gerechtelijke procedure bij de kantonrechter, die heeft geoordeeld dat de declaraties niet onjuist waren. Klager heeft kortom dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd en de raad heeft op basis van het klachtdossier ook niet kunnen vaststellen dat sprake is geweest van excessief declareren. Klachtonderdeel 5 is derhalve ongegrond.
5.8 Klachtonderdeel 6
Klager verwijt verweerder dat hij geen verweer heeft gevoerd tegen de opstelling van de vermogensbestanddelen door de ex-echtgenote van klager, waardoor hij € 8.000,00 schade heeft geleden, aldus klager. Klager heeft in dit verband gesteld dat verweerder een verkeerde peildatum heeft gehanteerd, namelijk 18 maart 2019 in plaats van 19 april 2019. Uit de overgelegde beschikking van de rechtbank van 23 december 2020 blijkt dat de rechtbank de door klager genoemde peildatum van 19 april 2019 heeft gehanteerd. De raad is van oordeel dat klager dit onderdeel van de klacht onvoldoende heeft onderbouwd. Omdat de feitelijke grondslag van dit klachtonderdeel ontbreekt en de raad ook niet is gebleken dat verweerder op dit punt ondermaats heeft gepresteerd, zal de raad ook dit onderdeel van de klacht ongegrond verklaren.
5.9 Klachtonderdeel 7
Klager verwijt verweerder dat hij weigert om het geschil in der minne op te lossen. Vast staat dat klager twee declaraties van verweerder onbetaald heeft gelaten. Tevens staat vast dat verweerder klager vergeefs herhaaldelijk heeft verzocht om tot betaling over te gaan. De raad acht het niet onbetamelijk dat verweerder uiteindelijk de gang naar de rechter heeft gemaakt om zijn vordering te verhalen. Verweerder was niet verplicht om een minnelijke regeling met klager te treffen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. Klachtonderdeel 7 is dan ook eveneens ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft onzorgvuldig jegens klager gehandeld door geen kantoorklachtenregeling aan klager kenbaar te maken en door de over de wijze van declareren gemaakte afspraak niet na te komen. De raad acht in deze een waarschuwing een passende maatregel.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht deelsgegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel 2 niet-ontvankelijk;
- verklaart de klachtonderdelen 1 en 3 gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen 4 tot en met 7 ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. L.R.G.M. Spronken en E.J.M. Rosier, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 november 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 28 november 2022