Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-12-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:243

Zaaknummer

22-831/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Verweerster kan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van de wijze waarop aan haar bijstand aan klager een einde is gekomen. Er was geen vertrouwensbasis meer tussen klager en verweerster en verweerster kon klager wegens ziekte niet langer bijstaan. Toen opvolgend advocaat mr. V zich vervolgens eveneens genoodzaakt zag om de behandeling van klagers zaak neer te leggen was verweerster niet gehouden de behandeling van de zaak weer op zich te nemen, want van herstel van de eerder ontstane vertrouwensbreuk was geen sprake.  Geenszins is gebleken dat verweersters bijstand ondermaats is geweest. Ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van  5 december 2022 in de zaak 22-831/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

  klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 18 oktober 2022 met kenmerk 1925511/JS/MvV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager en zijn ex-echtgenote zijn verwikkeld in een procedure over de waardering en verdeling van de goederengemeenschap bij de rechtbank Almelo. Op 17 augustus 2021 stond in deze procedure een zitting gepland.  1.2    Verweerster heeft klager in deze kwestie vanaf 17 februari 2021 bijgestaan. Klager en verweerster hebben met elkaar gesproken en gecorrespondeerd over de te voeren strategie en het in de procedure in te dienen stuk. Klager heeft verweerster verzocht om meer inhoudelijk tegen de wederpartij te ageren. Verweerster heeft bij e-mailberichten d.d. 22 juni, 19 juli en 21 juli 2021 aan klager bericht dat zij niet zou overgaan tot het doen van uitlatingen over en aan de wederpartij op de door klager voorgestane wijze. Bij e-mail van 30 juli 2021 heeft zij klager onder meer het volgende meegedeeld:  “U schrijft dat u niet akkoord bent met indiening van het stuk dat ik na veel correspondentie en besprekingen met u en door zoveel mogelijk wat u wilt daarin te betrekken opstelde afgezet tegen wat er rechtens verstandig en mogelijk is. U wilt dat ik alles nu weer omgooi en daartoe ben ik na al het werk dat ik er al in stopte niet bereid nog afgezien van dat het u met name te doen is op het reageren op de wijze waarop de wederpartij reageert terwijl ik als advocaat rechtens verantwoorde standpunten namens u moet innemen en naar voren moet brengen om u goed bij te staan. (…) U huurt mij als deskundige in echter neemt mijn adviezen vervolgens niet ter harte. Dat is uw goed recht echter houdt het voor mij dan op. Ik krijg uw akkoord om het stuk dat ik aan u presenteerde met de producties in te dienen (…) en als u dat akkoord niet geeft houdt het op dan kan ik niets indienen. (…) Indien u geen vertrouwen meer in mij heeft, dan zal onze werkrelatie moeten eindigen en zal u op zeer korte termijn een andere advocaat in de arm moeten nemen.”   1.3    In de middag van 30 juli 2021 is verweerster wegens ziekte uitgevallen, waarna haar kantoorgenoot mr. V de behandeling van klagers dossier voor verweerster heeft waargenomen. Omdat mr. V constateerde dat klager het door verweerster bij e-mail d.d. 30 juli 2021 gevraagde akkoord niet had gegeven, heeft mr. V bij e-mail d.d. 2 augustus 2021 aan klager medegedeeld dat hij een andere advocaat in de arm moest nemen.  1.4    Op 4 augustus 2021 heeft mr. V klager telefonisch gesproken, waarbij zij hebben afgesproken dat mr. V de behandeling van klagers zaak van verweerster zou overnemen.  1.5    Klager heeft mr. V op 6 augustus 2021 alsnog een uitgebreide e-mail gestuurd met opmerkingen ten aanzien van hetgeen zij op 6 augustus 2021 hadden besproken. Bij e-mail van 6 augustus 2021 heeft mr. V klager, voor zover relevant, het volgende geantwoord:  “U weet inmiddels heel goed dat [verweerster] uw dossier niet meer behartigt. Desondanks zendt u haar een cc van uw mail en bovendien lijkt u aan te geven dat u wilt dat [verweerster] weer bij de zaak betrokken wordt. Dit zal niet gebeuren. Dit had u inmiddels voldoende duidelijk moeten zijn. Ik ervaar het als zeer storend dat u haar opnieuw in het dossier wilt betrekken.” 1.6    Mr. V heeft klager bij brief van 12 augustus 2021 onder meer het volgende bericht:      “In reactie op uw mail d.d. 11 augustus jl. bericht ik u als volgt. Kort samengevat geeft u aan dat u wilt dat [verweerster] de zaak weer verder op zal pakken. Zij zal en kan dit niet doen. [Verweerster] schreef u op 30 juli jl. dat het voor haar op zou houden indien u geen akkoord gaf om het stuk dat zij u presenteerde met de producties in te dienen (eventueel met wat duidelijke kleine tekstuele wijzigingen of kleine aanpassingen). Uit uw reacties daarop van 30 juli en 2 augustus jl. van in totaal vijf pagina’s volgt dat u wenst dat zij de stukken omzet en dat deze niet ongewijzigd verzonden kunnen worden en bovendien nog velerlei andere belangrijke aanpassingen behoeven. Wegens ziekte van [verweerster] op maandag 2 augustus namen (…) en ik haar praktijk waar. Aangezien de termijn voor indiening van stukken kort was, heb ik gepoogd er met u uit te komen om de nodige stukken tijdig in te kunnen dienen. Ik heb dit bevestigd in mijn mail d.d. 2 augustus jl. In deze mail bericht ik u ook dat u (…) op zoek zal moeten gaan naar een andere advocaat omdat [verweerster] in haar mail van 30 jl. had aangegeven niet verder met u te kunnen indien zij geen akkoord van u zou krijgen op de door haar gepresenteerde stukken (behoudens duidelijke kleine tekstuele wijzigingen of kleine aanpassingen), welke situatie zich voordeed. (…) ben ik (…) met u op één lijn gekomen over de in te dienen stukken u was hier zeer blij mee. Wij hebben tevens besproken dat ik – in plaats van [verweerster] – de behandelend advocaat zou blijven. (…) Vervolgens zijn wij vrijdag 6 augustus jl. alsnog in conflict gekomen (…) waardoor ik mij alsnog genoodzaakt zag de opdracht neer te leggen. Ik heb daarbij vermeld dat ik gezien de inhoud van het dossier ook geen mogelijkheden zag dat een andere medewerker van ons kantoor de opdracht zou kunnen overnemen. Naar aanleiding van uw indringende verzoek mijn werkzaamheden niet neer te leggen (…) heb ik de definitieve neerlegging van de opdracht aangehouden tot maandag 9 augustus. U zou mij in het weekend een email sturen (…) Helaas was er maandag 9 augustus geen inhoudelijke mail van u. Pas gistermiddag laat, dus 11 augustus, laat u in volledige tegenstelling tot uw uitlatingen van vorige week aan mij onomwonden weten dat u geen enkel vertrouwen in mij heeft als uw advocaat. Hiermee is er tussen ons een dermate onoplosbaar geschil ontstaan over de wijze waarop de opdracht verder moert worden uitgevoerd dat ik mij genoodzaakt zie per direct terug te trekken als uw advocaat. Volledigheidshalve herhaal ik dat wij binnen kantoor geen mogelijkheden meer zien om uw zaak voort te zetten, dus ook niet door [verweerster] (…) Het is derhalve zaak dat u met de grootst mogelijke spoed op zoek gaat naar een nieuwe advocaat.” 1.6    Op 16 augustus 2021 heeft klager bij de deken over mr. V een klacht ingediend. De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 maart 2022 en hield in:  “a)    Klager is niet tevreden over de wijze van behandeling van zijn zaak door [mr. V].   b)    [Mr. V] heeft zich zonder afdoende reden onttrokken aan de zaak.” Bij beslissing van de raad van 4 april 2022 (kenmerk 22-014/A/A) is de klacht in beide onderdelen ongegrond verklaard. Tegen de beslissing is geen hoger beroep ingesteld, zodat deze onherroepelijk is geworden. 1.7    Op 11 mei 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT 2.1    De klacht, als nader toegelicht bij brief van 25 april 2022, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende: a) Verweerster had de zaak in de gegeven omstandigheden niet mogen neerleggen en doorschuiven naar een kantoorgenoot en had de zaak moeten terugnemen; b) Verweerster heeft klagers zaak niet goed behandeld.

3    VERWEER 3.1    Verweerster voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De voorzitter neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). 4.2    Klachtonderdeel a) De voorzitter is van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van de wijze waarop aan haar bijstand aan klager een einde is gekomen. Hiertoe overweegt de voorzitter dat het een advocaat vrijstaat om zijn werkzaamheden te beëindigen en hij daartoe, als de vertrouwensbasis is komen vervallen, zelfs gehouden is. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt. Uit het verweer blijkt enerzijds afdoende dat er geen vertrouwensbasis meer was tussen klager en verweerster en anderzijds dat verweerster wegens ziekte klager niet langer kon bijstaan. Daarbij stelt de voorzitter vast dat verweerster zorgvuldig heeft gehandeld door herhaaldelijk gemotiveerd aan klager kenbaar te maken dat zij vanwege het ontbreken van het benodigde vertrouwen voornemens was om de behandeling van de zaak neer te leggen en wat de consequenties zouden zijn van een eventuele onttrekking. Toen verweerster wegens ziekte uitviel heeft zij voorts zorggedragen voor overdracht van het dossier aan haar kantoorgenoot mr. V, die de behandeling van klagers zaak na overleg met en instemming van klager heeft opgepakt.  4.3    Toen mr. V zich vervolgens eveneens genoodzaakt zag om de behandeling van klagers zaak neer te leggen, waarvan mr. V blijkens de genoemde beslissing van de raad geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, was verweerster naar het oordeel van de voorzitter niet gehouden de behandeling van de zaak weer op zich te nemen. Immers, van herstel van de eerder ontstane vertrouwensbreuk tussen klager en verweerster was geen sprake, zodat van een basis voor een behoorlijke samenwerking evenmin sprake was. In die lijn heeft mr. V onder meer bij brief van 12 augustus 2021 ook gemotiveerd aan klager kenbaar gemaakt dat verweerster hem niet meer kon bijstaan. Van het feit dat verweerster klagers dossier niet heeft teruggenomen kan haar in de gegeven omstandigheden geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De voorzitter zal klachtonderdeel a) op grond van het voorgaande kennelijk ongegrond verklaren.  4.4    Klachtonderdeel b) Klager verwijt verweerster dat zij klagers zaak niet goed heeft behandeld. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster uitvoerig met klager van gedachten heeft gewisseld over de te voeren strategie en de (on)mogelijkheden in klagers zaak. Duidelijk is dat klager het niet eens was met verweerster over de wijze waarop zijn zaak moest worden aangepakt, maar dat betekent nog niet dat verweerster van haar aanpak een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Tegenover het gemotiveerde verweer van verweerster heeft klager de klacht onvoldoende onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klagers verwijten. Naar het oordeel van de voorzitter is geenszins gebleken dat verweersters bijstand ondermaats is geweest. De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel b) eveneens kennelijk ongegrond is.

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 december 2022.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 5 december 2022