Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-12-2022

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2022:165

Zaaknummer

210374

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat over belangenverstrengeling. Verweerder heeft in opdracht van klager en een bestaande (vaste) cliënt een overeenkomst derdengelden opgesteld, omdat klager en die cliënt het oneens waren over de verdeling van een door hen ontvangen schadevergoeding (tbv hun samenwerking obv fusieovereenkomst). Verweerder heeft deze schadevergoeding op zijn derdengeldrekening geplaatst totdat op basis van een overeenkomst of onherroepelijke beslissing duidelijk zou zijn hoe de schadevergoeding moest worden verdeeld. Anders dan de raad vind het hof dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, omdat klager en de cliënt al overeenstemming hadden bereikt toen zij verweerder vroegen de overeenkomst op te stellen en verweerder daarbij een afwachtende houding heeft aangenomen. Vervolgens is verweerder namens de cliënt een procedure gestart tegen klager inzake een geschil over de fusieovereenkomst tussen klager en de cliënt. Hierdoor is belangenverstrengeling ontstaan en heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbar gehandeld, omdat eerdergenoemde schadevergoeding door klager en de cliënt gezamenlijk was verkregen in de samenwerking die zij op basis van de fusieovereenkomst waren gestart. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 2 december 2022

in de zaak 210374

naar aanleiding van het hoger beroep van:

                                    

verweerder

 

tegen:

                                     

klager

 

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1  Het hof verwijst naar de beslissing van 15 november 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort  Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 21-002/AL/OV). In deze beslissing is de klacht van klager in beide onderdelen gegrond verklaard en is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, de reiskosten en de proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2021:288 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

1.3 Bij beslissing van 29 november 2021 is voormelde beslissing hersteld en is aan verweerder alsnog de maatregel van een waarschuwing opgelegd. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2021:289 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het hoger beroepschrift van verweerder tegen de beslissing van 15 november 2021 is op 14 december 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

de stukken van de raad; verweerschrift van klager met bijlagen; de e-mail van verweerder van 27 september 2022 met een bijlage.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 10 oktober 2022. Daar zijn verweerder en klager verschenen. Beiden hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

 

3 FEITEN

3.1 Het hof gaat uit van de volgende feiten.

3.2 Op 6 november 2012 is een samenwerkingsverband ontstaan tussen klager, de besloten vennootschap Machinefabriek B B.V. (hierna: vennootschap B) - waarvan de heer O enig aandeelhouder en bestuurder is – en besloten vennootschap W Techniek B.V. (hierna: vennootschap W). Deze samenwerking zag op de ontwikkeling van een elektrische tractor.

3.3 Op 28 maart 2013 heeft het samenwerkingsverband een overeenkomst gesloten met besloten vennootschap E B.V. (hierna: vennootschap E) voor de ontwikkeling van een elektrische powertrain (accu) voor off-road voertuigen (tractor).

3.4 In 2015 is een geschil ontstaan tussen het samenwerkingsverband en vennootschap E over de nakoming van deze overeenkomst. Verweerder heeft vanaf najaar 2015 het samenwerkingsverband als advocaat bijgestaan in dit geschil. Verweerder is al geruime tijd de huisadvocaat van vennootschap B. Het samenwerkingsverband heeft in een gerechtelijke procedure een verklaring voor recht gevorderd dat het de overeenkomst met vennootschap E terecht heeft ontbonden op grond van verzuim en tevens is schadevergoeding, nader op te maken bij staat, gevorderd.

3.5 Op 27 december 2017 hebben klager en de heer O – vennootschap W was inmiddels uitgekocht - een overeenkomst gesloten om het samenwerkingsverband te fuseren tot één bedrijf (hierna: de fusieovereenkomst). Daarbij zou klager via zijn vennootschappen intellectuele eigendom in brengen in ruil voor aandelen.

3.6 Bij eindvonnis van 14 maart 2018 zijn de onder 3.4 vermelde vorderingen door de rechter toegewezen. Vervolgens hebben schikkingsonderhandelingen met vennootschap E plaatsgevonden over de hoogte van de schadevergoeding.

3.7 Op 17 juni 2019 heeft klager aan verweerder gevraagd of er al nieuws was van vennootschap E. Daarbij heeft hij laten weten dat de schadevergoeding van E op de derdengeldrekening van verweerder kan worden gestort, waarna de kosten van verweerder kunnen worden verrekend en het overige tussen klager en de heer O kan worden verdeeld naar de rato van de aandelen.   

3.8  Op 1 juli 2019 heeft klager aan verweerder laten weten dat de wegen tussen hem en de heer O inmiddels zijn gescheiden:

“Zoals ik je heb uitgelegd zijn de wegen van mij en [de heer O] inmiddels gescheiden. Daarom heb ik je gevraagd om de compensatie gelden die vanuit [vennootschap E] zullen komen op jouw zakelijke derden-gelden-rekening te laten storten. Jij gaf aan dat dat ook een hele gebruikelijke route is. Vervolgens kan het geld van daaruit dan naar de partners worden doorbetaald. We wachten nu op een tegenbod van [vennootschap E](…). Ik stel voor dat we met elk tegenbod van hun zijde akkoord gaan als het tussen 200k en 260K is. (…)”

3.9       Bij e-mail van 21 augustus 2019 aan zowel klager als de heer O heeft verweerder geschreven dat hij ziet dat zij het op dit moment niet eens kunnen worden over de manier waarop het aangeboden schikkingsbedrag moet worden verdeeld en in het verlengde daarvan beiden nog niet kunnen instemmen met de aangeboden schikking. Een oplossing voor dat dilemma zou volgens verweerder kunnen worden bereikt door het aangeboden schikkingsbedrag op zijn derdengeldrekening te laten storten en het pas door te storten als klager en de heer O het beiden er over eens zijn welk bedrag aan wie van hen beiden toekomt en als zij het onderling niet eens kunnen worden pas als er tussen hen een vonnis (in gezag van gewijsde of uitvoerbaar bij voorraad) is gewezen:

“Als jullie daarmee kunnen instemmen leg ik deze werkwijze wél even vast in een korte schriftelijke overeenkomst tussen jullie en mijn stichting derdengelden. (…) Op die manier kan het schikkingsaanbod worden aanvaard zonder dat jullie rechten die jullie ten opzichte van elkaar menen te hebben ten aanzien van het bedrag/(…) prijsgeven.(…)

Graag hoor ik even of  jullie met het bovenstaande (…) instemmen?

(…) Ik heb jullie beiden al verteld dat het mij, gelet op de in de advocatuur gelden gedragsregels,  niet vrijstaat om één van jullie in die procedures bij te staan. In beginsel mag namelijk niet worden opgetreden tegen een client of ex client (hetzij dan dat deze kenbaar maakt daar geen bezwaar tegen te hebben). Op die regel zijn wel weer allerlei uitzonderingen te bedenken maar het komt het mij voor dat ik niet tegen één van jullie beiden moet gaan optreden in toekomstige procedures over een project waarover ik eerder voor jullie beiden heb geprocedeerd. (…)”

3.10  Klager heeft op 22 augustus 2019 de heer O en verweerder bericht dat naar zijn mening het bedrag waarover tussen hem en de heer O overeenstemming bestaat, moet worden uitbetaald en dat alleen het gedeelte van de schadevergoeding waarover discussie is, in depot moet worden gehouden. De heer O heeft op 31 augustus 2019 in reactie hierop bericht dat hij niet akkoord gaat met dit voorstel en dat het gehele bedrag op de derdengeldrekening van verweerder moet blijven staan. In zijn e-mail van 2 september 2019 heeft klager zijn akkoord gegeven op de e-mail van 31 augustus 2019 van de heer O.

3.11  Verweerder heeft een overeenkomst derdengelden opgesteld, die op 2 september 2019 door partijen is ondertekend. Hierin is opgenomen dat het bedrag op de derdengeldrekening blijft staat totdat ofwel partijen overeenstemming hebben bereikt en zij beiden schriftelijk en gelijkluidend opdracht aan verweerder hebben gegeven tot uitbetaling op de daarin aangegeven manier ofwel er tussen partijen een gerechtelijke uitspraak is gedaan, in kracht van gewijsde of uitvoerbaar bij voorraad, waarin is bepaald aan wie welk deel van het bedrag toekomt.

3.12 Vennootschap E heeft op 4 november 2019 het overeengekomen schikkingsbedrag overgemaakt naar de derdengeldrekening van verweerder. In zijn e-mail van dezelfde dag heeft verweerder dit aan partijen bevestigd, nogmaals gewezen op de derdengeldovereenkomst en het dossier gesloten.

3.13  Begin 2020 heeft de heer O klager in kort geding gedagvaard vanwege het verstrekken van onjuiste informatie door klager en het “kalt stellen” van de heer O door klager. Niet verweerder, maar een andere advocaat heeft in dit kort geding voor de heer O opgetreden.

3.14 Op 24 juni 2020 heeft verweerder namens de heer O klager gedagvaard in een bodemprocedure over niet nakoming van de fusieovereenkomst van 2017 op grond waarvan aanspraak werd gemaakt op een boete clausule.

3.15  Bij e-mailberichten van 29 juni 2020 en 6 juli 2020 heeft klager bezwaar gemaakt tegen het optreden van verweerder als advocaat van zijn wederpartij en verweerder verzocht zich te onttrekken. Verweerder heeft bij e-mailberichten van 3 juli 2020 en 6 juli 2020 dit verzoek afgewezen, omdat het recht van zijn cliënt om zich te kunnen laten bijstaan door een advocaat van zijn eigen keuze naar zijn mening onder de gegeven omstandigheden zwaarder hoort te wegen dan de bezwaren van klager die hem niet redelijk voorkomen.

 

4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) Klager onvoldoende heeft voorgelicht over de consequenties van het ondertekenen van de derdengeldovereenkomst d.d. 2 september 2019 zoals door verweerder opgesteld en daarmee tekort is geschoten in zijn informatievoorziening en zijn zorgplicht jegens klager. Dit heeft tot gevolg dat klager niet ontvangt wat hem (in ieder geval) toekomt.

b) ten onrechte heeft opgetreden tegen klager in een procedure die verband houdt met de verdeling van de gelden die verweerder voor zowel klager als de heer O onder zich heeft.

 

5 BEOORDELING

klachtomschrijving    

5.1 Een van de gronden van het beroep is dat de raad niet is uitgegaan van de klacht zoals die door klager is ingediend, maar zijn beslissing heeft gebaseerd op een andere klacht dan waarover klager heeft geklaagd.

5.2 De beroepsgrond van verweerder gericht tegen de formulering van de klacht faalt. De klacht is door de deken in zijn aanbiedingsbrief aan de raad geformuleerd en deze formulering is door de voorzitter van de raad aan klager voorgehouden. Klager heeft met deze formulering ingestemd en verweerder heeft daartegen geen bezwaren geuit. Gesteld noch gebleken is dat de klachtweergave door de raad in zijn beslissing afwijkt van hetgeen partijen is voorgehouden op de zitting van de raad.  Daarmee is de klachtomschrijving vast komen te staan; daarop kan in hoger beroep niet meer worden teruggekomen. Het hof gaat uit van de door de raad vastgestelde klachtomschrijving.

overwegingen raad

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a) heeft de raad overwogen dat verweerder ten tijde van het opstellen van de derdengeldovereenkomst ervan op de hoogte was dat er inmiddels een conflict was ontstaan binnen het samenwerkingsverband. Gelet op het feit dat hij de huisadvocaat is van de partij waarmee klager dit conflict heeft gekregen, kon verweerder naar het oordeel van de raad vanaf dat moment niet meer voldoende onpartijdig ook de belangen van klager behartigen. Verweerder had om die reden klager voor advisering over de derdengeldovereenkomst moeten verwijzen naar een eigen adviseur. In die zin heeft verweerder klager onvoldoende voorgelicht over de gevolgen van het ondertekenen van de derdengeldovereenkomst. Dat het schikkingsbedrag op de derdengeldrekening van verweerder is gestort op verzoek van klager, zoals verweerder heeft benadrukt, doet daaraan niet af. Klachtonderdeel a) is om die reden gegrond verklaard.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b) heeft de raad overwogen dat klager als een (voormalig) client van verweerder moet worden beschouwd. Daarbij is niet voldaan aan de in gedragsregel 15 lid 3 vermelde voorwaarden om tegen een (voormalig) cliënt te kunnen optreden. Naar het oordeel van de raad kan de zaak die verweerder namens het samenwerkingsverband tegen de vennootschap E heeft gevoerd niet los worden gezien van het geschil binnen het samenwerkingsverband over de nakoming van de fusieovereenkomst. Gelet op de intensieve samenwerking tussen klager en verweerder in het geschil tegen de vennootschap E beschikt verweerder over informatie over klager die van belang kan zijn bij de behandeling van de zaak tegen klager namens de heer O. Tot slot is de raad van oordeel dat er sprake is van redelijke bezwaren van klager tegen het optreden van verweerder. Zoals hiervoor overwogen, is de raad van oordeel dat in het onderhavige geval aan geen van deze voorwaarden is voldaan. Verweerder heeft klachtwaardig gehandeld door als advocaat van de wederpartij van klager op te treden in hun conflict over de nakoming van de fusieovereenkomst. Klachtonderdeel b) is om die reden gegrond verklaard.

beroepsgronden

5.5  Verweerder heeft gronden gericht tegen de door raad vastgestelde feiten. Bij deze grond heeft verweerder geen belang meer nu het hof in deze zaak opnieuw de feiten heeft vastgesteld.

5.6 Verweerder heeft verder aangevoerd dat, uitgaande van klacht zoals de raad die heeft beoordeeld, de raad ten onrechte heeft geoordeeld dat verweerder klager niet voldoende heeft geïnformeerd over de overeenkomst derdengelden. De tekst was helder en met de tekst heeft klager ingestemd, hij is als bestuurder van een vennootschap als een professional te beschouwen. Hoewel de wegen van klager en de heer O waren gescheiden was hun belang nog gemeenschappelijk en waren partijen het eens over de vraag hoe met het te ontvangen schikkingsbedrag moest worden omgegaan zolang zij nog geen overeenstemming hadden over de verdeling daarvan.

5.7 Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat de raad onvoldoende rekenschap heeft gegeven van het met gedragsregel 15 te dienen belang. Onbegrijpelijk is het oordeel van de raad dat er een (relevant) verband bestaat tussen het geschil over de fusieovereenkomst en het geschil met vennootschap E. Er is een bodemprocedure tegen klager gestart omdat hij de fusieovereenkomst niet nakwam; die procedure ziet niet op de verdeling van het van vennootschap E ontvangen schikkingsbedrag. Genoemde procedures zien op verschillende belangen. De eventuele samenhang staat niet eraan in de weg dat verweerder tegen klager optreedt. Volgens verweerder worden door zijn optreden de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid niet geschonden. In de procedure tegen klager beschikt verweerder niet over vertrouwelijke informatie. Klager heeft dat ook niet aangetoond. Daarbij heeft de raad niet onderbouwd dat verweerder over vertrouwelijke kennis aangaande de persoon van klager zou beschikken. Door dit lichtvaardig aan te nemen zou gedragsregel 15 lid 3 een dode letter worden. Tot slot heeft de raad ten onrechte aangenomen dat er redelijke bezwaren zouden zijn tegen zijn optreden.

verweer in beroep

5.8 Klager heeft in hoger beroep als verweer aangevoerd.

I. verweerder begon een zaak tegen klager die daartegen grote bezwaren had en die dat duidelijk had gemeld.

II. verweerder heeft zelf in een e-mail aan de heer O en klager omstandig opgeschreven dat het niet kies was in zijn geval een zaak te beginnen tegen klager omdat hij namens klager (als client) een andere zaak had lopen (tegen vennootschap E).

III. Door de intensieve samenwerking tussen verweerder en klager in de zaak tegen vennootschap E, kan verweerder putten uit informatie over de zaak, over klagers bedrijf en over klagers persoon die hij in het volste vertrouwen en in alle openheid en op allerlei momenten met verweerder heeft gedeeld. Al die informatie kan verweerder nu tegen klager gebruiken.

IV. Het is overduidelijk dat verweerder in deze zaak niet voldoet aan de Gedragsregels dat hij niet mag optreden tegen een (voormalig) client. Ook is aan geen van de drie uitzonderingen voldaan (a. niet eenzelfde zaak of daarmee verband houdend, b. geen vertrouwelijke dan wel zaak-gebonden of client-gebonden informatie en c. géén redelijke bezwaren van de client).

V. Klager heeft verweerder uitdrukkelijk gevraagd met betreffende zaak te stoppen. Klager heeft een klacht moeten indienen bij de Deken van Advocaten toen hij dat niet deed. De Deken heeft in een gesprek duidelijk aan verweerder gemeld dat zijn werkwijze niet volgens de gedragsregels was.

VI. Vervolgens heeft de Raad van Discipline aan verweerder uitgelegd dat hij géén zaak tegen klager mag voeren.

VII. Verweerder heeft dit naast zich neergelegd en is willens en wetens doorgegaan met procederen tegen klager ondanks dat de Raad hem in het ongelijk heeft gesteld. Het is voor klager dan ook onbegrijpelijk waarom verweerder zich niet heeft onttrokken in de zaak en de procedure(s) die hij tegen hem aanhangig heeft gemaakt, ook al meent hij grond te hebben om het oordeel van de Raad van Discipline te moeten aanvechten.

maatstaf

5.9       Naar vaste jurisprudentie van het hof dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advw omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advw De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (HvD 17 oktober 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:182).

5.10  Daarbij geldt als uitgangspunt dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot; deze norm is verwoord in Regel 15 van de Gedragsregels. De advocaat mag zich immers niet in de situatie begeven waarin hij de kans loopt ten koste van zijn cliënt in een belangenconflict te geraken. Daarnaast moet de cliënt ten volle erop kunnen vertrouwen dat gegevens over zijn zaak, zijn persoon of zijn onderneming die de cliënt aan de advocaat of zijn kantoorgenoot ter beschikking heeft gesteld, niet op enig moment tegen hem worden gebruikt (vgl. onder andere HvD 26 januari 2018, 170210, ECLI:NL:TAHVD:2018:11 en 5 februari 2018, 170205, ECLI:NL:TAHVD:2018:35). Dat vloeit reeds voort uit de geheimhoudingsplicht van de advocaat. Wanneer aan de in Regel 15 lid 3 cumulatief opgesomde voorwaarden a, b en c is voldaan (niet dezelfde zaak, geen vertrouwelijke informatie, geen redelijke bezwaren) behoeft een advocaat aan zijn vroegere cliënt geen voorafgaande instemming als bedoeld in lid 4 te vragen. In twijfelgevallen dient de advocaat af te zien van het optreden in kwestie. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een voormalige cliënt moet worden beoordeeld aan de hand van alle concrete omstandigheden van het geval en wordt uiteindelijk getoetst aan artikel 46 Advocatenwet.

ad klachtonderdeel a): het opstellen van de overeenkomst derdengelden

5.11     Naar het oordeel van het hof heeft verweerder de overeenkomst derdengelden in opdracht van zowel klager als de heer O opgesteld, nadat klager en de heer O overeenstemming hadden bereikt over de inhoud ervan. Immers, in de e-mail van 21 augustus 2019 (zie hierboven onder 3.9) heeft verweerder aan klager en de heer O een voorstel gedaan hoe het ontstane dilemma op te lossen. Naar aanleiding van dat voorstel heeft klager aanvankelijk geopteerd voor tussentijdse deelbetaling van het schikkingsbedrag maar de heer O was het met dat voorstel niet eens. Hij wilde pas doorstorting als partijen overeenstemming zouden hebben over wie op welk deel van het bedrag recht heeft of daarover een vonnis is gewezen. Vervolgens heeft klager daarop bij e-mail van 2 september 2019 zijn akkoord gegeven, waarna verweerder de overeenkomst derdengelden heeft opgesteld.

5.12  Het is op zichzelf niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder in het belang van klager en de heer O de overeenkomst derdengelden heeft opgesteld. Indien een advocaat voor twee partijen een overeenkomst opstelt, geldt wel een extra zorgplicht, inhoudende dat de advocaat zich ervan vergewist dat beide partijen de op te stellen overeenkomst begrijpen. Uit de e-mail van 21 augustus 2019 blijkt dat verweerder een oplossing heeft geschetst voor het ontstane dilemma (geen overeenstemming over verdeling schikkingsbedrag maar wel een schikking bereiken met vennootschap E). Het is het hof niet gebleken dat verweerder vervolgens een sturende invloed heeft gehad op de reacties van klager en de heer O op het voorstel, integendeel. Verweerder heeft een afwachtende houding aangenomen en heeft pas na akkoord van klager de overeenkomst opgesteld conform de door klager en de heer O overeengekomen inhoud. Naar het oordeel van het hof mocht verweerder aldus aannemen dat klager begreep dat het schikkingsbedrag pas aan partijen zou worden vrijgegeven indien zij het over de verdeling ervan onderling eens zouden worden dan wel daarover een vonnis zou worden gewezen. Verweerder heeft dat duidelijk in zijn e-mail van 21 augustus 2019 verwoord en klager is met deze voorwaarde akkoord gegaan. Gelet op de rol die verweerder verder bij de totstandkoming van de overeenkomst derdengelden had, valt niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder valt te maken.

5.13 Anders dan de raad is het hof dan ook van oordeel dat verweerder bij het opstellen van bedoelde overeenkomst geen zorgplicht jegens klager heeft geschonden. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond. De beroepsgrond daartegen slaagt.

ad klachtonderdeel b): het optreden van verweerder tegen klager, voldaan aan voorwaarden van Regel 15 lid 3?

5.14  Voorop staat dat klager niet heeft ingestemd met op het optreden van verweerder tegen hem. De ratio van Regel 15 is dat de advocaat zich niet in de situatie mag begeven waarin hij de kans loopt ten koste van zijn cliënt in een belangenconflict te geraken. In twijfelgevallen dient de advocaat af te zien van het optreden in kwestie.

5.15  Uit het slot van de e-mail van 21 augustus 2019 van verweerder (zie hierboven onder 3.9) leidt het hof af dat verweerder zich bewust lijkt van zijn positie tegenover zowel klager als de heer O. Hij geeft daarin immers aan dat hijniet tegen één van hen beiden moet gaan optreden in toekomstige procedures over een project waarover hij eerder voor hen beiden heeft geprocedeerd. Met dat “project” kan volgens het hof niet anders worden bedoeld het “Multitooltrac” project, te weten het samenwerkingsverband van klager en de heer O dat een elektrische tractor ontwikkelde en voor welk samenwerkingsverband verweerder heeft geprocedeerd tegen vennootschap E. Aanvankelijk heeft verweerder een kort geding tegen klager door een andere advocaat laten doen (hierboven onder 3.13), maar daarna is hij een bodemprocedure voor de heer O tegen klager gestart. Daartegen heeft klager vrijwel terstond gemotiveerd bezwaar gemaakt (zie hierboven onder 3.15).

5.16 Het hof kan verweerder niet volgen in zijn stelling dat tussen het optreden voor het samenwerkingsverband tegen vennootschap E enerzijds en het voeren van een procedure tegen klager over de fusieovereenkomst anderzijds geen verband of een mogelijk toekomstig verband bestaat. Beide procedures hebben immers betrekking op – zijn een uitvloeisel van - het samenwerkingsproject Multitooltrac. Daarbij is ter zitting in hoger beroep ook gebleken dat indien de heer O in de bodemprocedure gelijk krijgt er mogelijk beslag zal worden gelegd op de van vennootschap E ontvangen gelden die op de derdenrekening van het kantoor van verweerder staan. Verweerder heeft ter zitting ook geen duidelijke verklaring gegeven waarom de bodemprocedure tegen klager buiten het bereik van zijn eigen e-mail van 21 augustus 2019 zou vallen.

5.17 Verder is er, los van de vraag of verweerder nu wel of niet over vertrouwelijke informatie van klager beschikt (gelet op de wijze waarop klager bij de procedure tegen vennootschap E is betrokken, sluit het hof dat niet uit) gebleken van redelijke bezwaren tegen het optreden van verweerder tegen klager. In zijn e-mail van 29 juni 2020 heeft klager bezwaar gemaakt tegen het optreden van verweerder in de bodemprocedure omdat verweerder hem eerder als partner in het samenwerkingsverband met de heer O had bijgestaan en van advies had gediend, hij verweerder informatie had verstrekt in de veronderstelling dat die niet tegen hem zou worden gebruikt en de schikkingsgelden nog steeds bij verweerder op de derdengeldrekening stonden in overeenstemming met de voorwaarden van de overeenkomst derdengelden.

5.18 Nu niet aan alle voorwaarden van lid 3 van Regel 15 is voldaan, rustte op verweerder de verplichting om af te zien van het optreden tegen zijn (voormalig) client, klager. Het bijstaan van de vennootschappen van de heer O in de procedure tegen klager kan verweerder dan ook worden verweten en is dit geval in strijd met de norm van artikel 46 Advw.

5.19     De conclusie is dat klachtonderdeel b) terecht door de raad gegrond is verklaard. De daartegen gerichte beroepsgrond slaagt niet.   

maatregel

5.20     Verweerder heeft de kernwaarde integriteit geschonden door tegen een voormalig client op te treden. Dat rekent het hof verweerder aan. Gelet op het feit dat verweerder nog niet eerder in zijn lange tijd als advocaat een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd heeft gekregen en een klachtonderdeel alsnog ongegrond wordt verklaard, volstaat het hof met een waarschuwing.

slotsom

5.21     Al het voorgaande betekent dat de beslissing van de raad niet in stand kan blijven voor zover deze ziet op klachtonderdeel a). Klachtonderdeel a zal alsnog ongegrond worden verklaard. Voor het overige zal de beslissing van de raad worden bekrachtigd.

proceskosten

5.22     Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:   

a) € 50,- kosten van klager (forfaitair);

b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

c) € 1.000,- kosten van de Staat.

5.23 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager.

5.24  Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

 

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.8 vernietigt de beslissing van 15 november 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 21-002/AL/OV, voor zover het betrekking heeft op klachtonderdeel a);

en doet opnieuw recht:

6.9 verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;

6.10  bekrachtigt de beslissing van 15 november 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 21-002/AL/OV, voor het overige;

6.11  veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

6.12  veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door  J. Blokland, voorzitter, G. Creutzberg, A.R. Sturhoofd, J.M. Louwrier en C.A.M.J. Raymakers, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2022.

 

griffier                                                                                                       voorzitter             

 

 

 

De beslissing is verzonden op 2 december 2022.