Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-12-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:217

Zaaknummer

22-790/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een familierechtelijke kwestie kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 7 december 2022 in de zaak 22-790/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager gemachtigde: mr. J.J.J.M.D. Maas

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 4 oktober 2022 met kenmerk K255 2021 ia/cw, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 5 (procedureel). De voorzitter heeft verder kennis genomen van de e-mail van 27 oktober 2022, met bijlage, van de zijde van klager. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager is verwikkeld (geweest) in een geschil met zijn ex-partner (hierna: de vrouw) over de ontbinding en afwikkeling van hun geregistreerd partnerschap. De vrouw wordt daarbij bijgestaan door verweerster. 1.2    Op 21 augustus 2020 heeft verweerster een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank strekkend tot het treffen van voorlopige voorzieningen. In het verzoekschrift heeft verweerster geschreven dat klager maandelijks “zwarte inkomsten van (gemiddeld) € 2.000,00” verdiende. Verweerster heeft verder het volgende geschreven in het verzoekschrift:  “(…) Met betrekking tot de zwarte inkomsten geldt dat partijen vorig jaar tweemaal op wintersportvakantie zijn geweest waarvan zij ruim € 8.000,00 contant hebben voldaan. Partijen zijn ook in dat jaar nog een paar dagen naar Las Vegas geweest. Zij hebben daar circa € 2.000 - € 3.000 aan contanten uitgegeven, welke afkomstig waren vanuit zwarte inkomsten. Er is derhalve sprake van een substantieel en structureel zwarte inkomsten. (…)” Verweerster heeft het standpunt van de vrouw over de zwarte inkomsten onderbouwd met een “notitie van ‘zwarte’ klusjes”. Deze bestond uit foto’s, bonnetjes en handgeschreven notities.  1.3    Bij beschikking van 9 oktober 2020 heeft de rechtbank beslist op het verzoekschrift. Onder meer is alimentatie vastgesteld en bij de vaststelling van de draagkracht van de man is aangenomen dat hij maandelijks € 1.000,- aan zwarte inkomsten verdient.  1.4    Bij brief van 13 november 2020 heeft de gemachtigde van klager verweerster gevraagd om, zakelijk weergegeven, verantwoording af te leggen over de in 1.3 bedoelde documenten. 1.5    Op 19 oktober 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.  a)    Verweerster heeft in strijd met gedragsregel 8 gehandeld. Zij heeft informatie verstrekt waarvan zij wist of moest weten dat deze onjuist was. Zij heeft niet integer gehandeld.  b)    Verweerster heeft in strijd met gedragsregel 2 gehandeld.  c)    Verweerster heeft in strijd met gedragsregel 6 gehandeld. d)    Verweerster heeft in strijd met gedragsregel 7 gehandeld. 2.2    Klager heeft gesteld dat, zakelijk weergegeven, verweerster willens en wetens gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste stukken.  2.3    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken. 

 3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan. 3.2    Verweerster heeft aangevoerd dat zij de in 1.3 bedoelde documenten van de vrouw ontving. Zij heeft de vrouw gevraagd om kenbaar te maken “op welke periode de verschillende notities zagen”. De vrouw heeft de documenten daarop voorzien van toevoegingen zoals ‘voorjaar 2019’ of ‘najaar 2019’. Op enkele foto’s heeft verweerster zelf het jaartal geschreven dat de vrouw aan haar had opgegeven. Verweerster stelt zich op het standpunt dat zij mocht afgaan op de informatie die de vrouw haar had verschaft. Verweerster wijst erop dat klager gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen de stukken en in het bijzonder de daarop genoemde jaartallen en data. 

4    BEOORDELING Toetsingskader 4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. De maatstaf voor de beoordeling van de klacht is daarom de volgende. Aan de advocaat van de wederpartij komt een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is echter niet onbegrensd, want een advocaat (1) mag zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij en (2) hij mag geen feiten naar voren brengen waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn. Bij dat laatste geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Verweerster mocht (bijlagen bij) de notitie gebruiken (klachtonderdelen a, b en c) 4.2    Aan deze onderdelen van de klacht ligt de stelling ten grondslag dat verweerster de onder 1.3 bedoelde notitie niet aan de rechtbank had mogen overleggen.  4.3    De voorzitter verwerpt deze stelling. Allereerst heeft de voorzitter geen grond om aan te nemen dat verweerster de in 1.3 bedoelde notitie of de daarbij gevoegde bijlagen heeft vervalst. Evenmin is er grond om aan te nemen dat sprake is van een vervalsing door (of namens) de vrouw waarvan verweerster op de hoogte was. De klacht is in zoverre onvoldoende feitelijk onderbouwd en kennelijk ongegrond.  4.4    Het stond verweerster vrij om de gegevens die zij van de vrouw ontving aan de rechtbank te verstrekken. De voorzitter heeft geen reden om aan te nemen dat verweerster moest twijfelen aan de gegrondheid van de stelling van de vrouw en/of aan de authenticiteit van de stukken waarmee de vrouw haar stelling onderbouwde. Het stond verweerster en de vrouw ook vrij om aan de bijlagen bij de notitie data toe te voegen om een en ander te verduidelijken. De klacht is ook in zoverre kennelijk ongegrond.   4.5    Gaandeweg de procedure bleek dat niet alle data juist waren. De stelling van klager is dat verweerster zich daarom had moeten herbezinnen op (de onderbouwing van) de stelling dat de man zwarte inkomsten had. Dat zij dat niet heeft gedaan is volgens klager onbetamelijk. 4.6    De voorzitter ziet dit anders. Verweerster mocht de op grond van de in 1.3 bedoelde notitie handhaven, ook nadat klager daartegen verweer had gevoerd. De stelling van klager betekent immers dat wanneer een partij binnen een civiele procedure betoogt dat een stelling wederpartij onjuist is, deze wederpartij die stelling moet bijstellen. Klager lijkt zelfs te stellen dat wanneer het verweer overtuigend en met bewijsmiddelen onderbouwd is, de wederpartij de ingenomen stelling moet intrekken. Dit is eenvoudigweg onjuist. Een partij in een civiele procedure mag een stelling innemen en handhaven, zelfs als (gaandeweg de procedure blijkt dat) deze niet kansrijk is of als de onderbouwing van de stelling wankel is of gaandeweg de procedure blijkt te zijn. Het vormt de essentie van de civiele procedure dat wordt gedebatteerd over feiten en de juridische gevolgen die daarom verbonden moeten worden. Dat een partij (op een onderdeel) in het ongelijk wordt gesteld, rechtvaardigt vanzelfsprekend niet de conclusie dat de advocaat van die partij onbetamelijk of onzorgvuldig heeft gehandeld. De klacht is ook in zoverre kennelijk ongegrond.   Verweerster heeft zich niet onnodig grievend uitgelaten (klachtonderdeel d) 4.7    Dat de door verweerster namens de vrouw aangezwengelde debat over zwarte inkomsten klager onwelgevallig was, maakt niet dat de uitlatingen van verweerster erover onnodig grievend zijn. De klacht is in zoverre kennelijk ongegrond.  Slotsom 4.8    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022.