Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-09-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:318
Zaaknummer
22-518/AL/MN
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk niet-ontvankelijk. Klager heeft geen eigen, rechtstreeks belang bij een klacht over de financiële afspraken tussen verweerder en zijn cliënte. De overige klachten zien op hetzelfde feitencomplex als waarover klager eerder heeft geklaagd. Niet is gebleken dat het onmogelijk was voor klager om deze klachten eerder in te dienen.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 19 september 2022 in de zaak 22-518/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerder voormalig advocaat te [plaats]
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 29 juni 2022 met kenmerk Z 1565945 HH/SD, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager en zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw) zijn al jarenlang verwikkeld in een procedures die verband houden met hun echtscheiding die op 7 december 2016 is uitgesproken. 1.2 Verweerder heeft de vrouw vanaf 2017 tot 26 april 2021 als advocaat bijgestaan. Op laatstgenoemde datum is verweerder van het tableau geschrapt. 1.3 Klager heeft vanaf maart 2018 meerdere klachten over verweerder ingediend. De klachten I, III, IV en V zijn op 7 oktober 2019 door de deken aan deze raad ter kennis gebracht. De klachten VII en VIII zijn op 5 november 202 door de deken aan de raad ter kennis gebracht. Klacht X is op 20 januari 2021 aan de raad ter kennis gebracht en klacht XI op 23 juli 2021. 1.4 Bij beslissingen van 10 mei 2021 heeft deze raad de klachten I, III, IV en V (in de zaken 19-690, 19-691, 19-692 en 19-693/AL/MN) ongegrond verklaard, behoudens klachtonderdeel c) in de zaak 19-690/AL/MN). Tegen de ongegrond verklaarde beslissingen heeft klager geen hoger beroep ingesteld. 1.5 In de beslissing van 10 mei 2021 in de zaak 19-691/AL/MN is als klachtonderdeel g) omschreven: “hem nodeloos op kosten te jagen door steeds opnieuw namens zijn cliënte te procederen” 1.6 In de beslissing van 10 mei 2021 in de zaak 19-690/AL/MN is als klachtonderdeel e) omschreven: “niet of nauwelijks te communiceren met de advocaat van klager” en als klachtonderdeel l): “het afwikkelen van een scheiding met procedures, zonder ooit om de tafel te gaan zitten en/of te praten”. 1.7 Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van 10 mei 2021 in de zaak 19-690/AL/MN. Het Hof van Discipline heeft de beslissing van de raad op 5 november 2021 bekrachtigd. 1.8 Op 26 oktober 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 1.9 Bij beslissingen van 29 november 2021 heeft de raad de klachten VII, VIII, X en XI (de zaken 20-844, 20-845, 21-064 en 21-626/AL/MN) ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard. Klager heeft hiertegen geen hoger beroep ingesteld. 1.10 In de beslissing van 29 november 2021 in de zaak 21-064/AL/MN is als klachtonderdeel a) omschreven: “in de kwestie van huwelijkse voorwaarden niet te (willen) praten, niet op te (willen) lossen, nergens op te reageren en klager op kosten te jagen (…)”.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) de vrouw niets in rekening te brengen; b) een strategie te hebben gehad om klager financieel uit te putten; c) een strategie te hebben gehad om niet te praten en geen antwoord te geven; d) een strategie te hebben gehad om procedures te voeren; e) klager op een oneigenlijke manier onder druk te zetten om gem te bewegen zijn deel van de verkoopopbrengst af te geven, onder dreiging van voort procederen en hem financieel uit te putten.
3 BEOORDELING Klachtonderdeel a) 3.1 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij niets bij de vrouw in rekening heeft gebracht. Klager heeft dit klachtonderdeel aldus toegelicht dat de vrouw op een recente zitting heeft verklaard dat zij nog nooit een rekening van verweerder heeft ontvangen. 3.2 De voorzitter overweegt als volgt. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. De voorzitter is van oordeel dat klager geen eigen, rechtstreeks belang heeft bij een klacht over de financiële afspraken tussen verweerder en zijn cliënte. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.Klachtonderdelen b), c), d) en e) 3.3 In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel, neergelegd in artikel 47b lid 1 Advocatenwet. Dat beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Het beginsel brengt ook mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Het beginsel verzet zich ertegen dat, nadat een klacht over een feitencomplex is beoordeeld en daarop is beslist, de klager zich later opnieuw en met een andere klacht naar aanleiding van dat feitencomplex over de advocaat beklaagt. Een advocaat heeft immers belang bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat alle klachten over de wijze waarop hij gedurende een bepaalde periode zijn werkzaamheden heeft verricht tegelijk worden ingediend. Dit is tevens een legitiem belang van de dekens en de tuchtrechters en een beginsel van goede procesorde. 3.4 De voorzitter overweegt als volgt. Daargelaten de vraag of in deze klachtonderdelen over precies hetzelfde wordt geklaagd als in de eerdere door klager over verweerder ingediende klachten, zien deze klachtonderdelen in ieder geval op hetzelfde feitencomplex als waarop de eerdere door klager over verweerder ingediende klachten berusten en waarover reeds is geoordeeld in de beslissingen van 10 mei en 29 november 2021. Van klager mag worden verwacht dat hij voor of tijdens de eerdere klachtprocedures nagaat – of eventueel via de deken na laat gaan – of hij alle relevante informatie heeft en of zijn klacht in het licht daarvan compleet is. Voor zover klager in de eerdere klachtprocedure niet alle klachten ten aanzien van verweerder naar voren heeft gebracht, komt dat voor zijn rekening en risico. Nieuwe klachten die daarop betrekking hebben worden alleen beoordeeld als het onmogelijk was deze in de eerdere procedure al mee te nemen. Dat daarvan sprake is, heeft klager niet gesteld en is ook niet gebleken. Klachtonderdelen b), c) d) en e) zijn daarom eveneens kennelijk niet-ontvankelijk.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 september 2022.
Griffier Voorzitter Verzonden d.d. 19 september 2022