Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-11-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:203

Zaaknummer

22-274/DH/DH

Inhoudsindicatie

Klacht tegen de advocaat van de wederpartij ongegrond. Verweerder heeft een brief rechtstreeks naar klager gestuurd. Het was beter geweest als de brief ook naar de advocaat van klager was gestuurd. Het verzuim is echter van onvoldoende gewicht om te leiden tot gegrondheid van de klacht. Redengevend is dat klager begreep of kon begrijpen wat tot de brief had geleid. De raad twijfelt er niet aan dat klager de inhoud en consequenties van de brief kon begrijpen. Klager had daarnaast al snel na ontvangst van de brief contact met zijn advocaat. Klager is aldus door de gang van zaken niet in zijn belangen geschaad.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 21 november 2022 in de zaak 22-274/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 18 maart 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 31 maart 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022/31 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 oktober 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.  1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12. De raad heeft verder kennis genomen van de e-mail van 25 mei 2022, met bijlage, van de zijde van verweerder en van de e-mail van 26 september 2022, met bijlagen, van de zijde van verweerder.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klager is gescheiden. Met de vrouw is hij verwikkeld (geweest) in een geschil rondom de afwikkeling van de scheiding en de verrekening van het huwelijksvermogen. 2.3    Verweerder is de advocaat van de vrouw. Klager wordt of werd bijgestaan door mr. B.  2.4    In het geschil tussen klager en de vrouw is een bindend adviseur, de heer L, benoemd door de rechter. 2.5    Op 17 oktober 2018 heeft verweerder een e-mail rechtstreeks naar klager gestuurd en cc aan de vrouw en aan mr. B. De e-mail gaat over diverse onderwerpen die verband houden met de afwikkeling van de echtscheiding. Verweerder heeft zijn bericht als volgt afgesloten: “(…) DISCLAIMER: Omdat ik u op uw verzoek rechtstreeks die aan te schrijven en u niet gebonden bent aan de gedragsregels die voor advocaten gelden, merk ik ten slotte op dat u aan deze email geen rechten kunt ontlenen. Het betreft een verkennende email met niet bindende ideeën waaruit hopelijk een overeenstemming kan ontstaan. Zoals wij bij de heer L(…) afspraken zullen afspraken, suggesties, ideeën, enz. pas bindend zijn indien die in een daartoe geëigende schriftelijke overeenkomst zijn opgenomen, welke overeenkomst door door beide partijen is getekend. Cliënte beschouwt deze email als vallende onder die afspraken. Indien u die opvatting niet deelt, verzoek ik deze email als ongeschreven te willen beschouwen. (…)” 2.6    Op 25 oktober 2018 heeft verweerder mr. B laten weten dat overleg tussen klager en de vrouw op gang is gekomen en dat het de wens is van klager om zonder bijstand van een advocaat overleg te voeren, terwijl de vrouw wenst te worden bijgestaan door verweerder. Verweerder heeft zijn bericht als volgt afgesloten: “(…) Omdat het bovenstaande impliceert dat [klager] rechtstreeks met mij communiceert, ontvang ik met het oog op onze Gedragsregels graag van u een korte bevestiging van de navolgende twee zaken:  a. dat u tegen die rechtstreekse communicatie geen bezwaar hebt, al dan niet tot nader order;  b. dat ook u zich gebonden zult achten aan de afspraak tussen partijen, dat juridisch bindende afspraken in deze slechts zullen worden aangenomen indien er een definitieve door partijen getekende overeenkomst is. (...)”

2.7    Op 25 oktober 2018 heeft verweerder klager in een rechtstreeks aan klager gezonden e-mail uitgenodigd voor een bespreking. In de e-mail, die cc aan mr. B heeft gestuurd, heeft verweerder erop gewezen dat mr. B nog niet heeft gereageerd op het bericht van 25 oktober 2018. Klager heeft dezelfde dag op de uitnodiging van verweerder gereageerd. het antwoord van klager is cc naar mr. B gestuurd.  2.8    Mr. B heeft in een bericht van 7 november 2018 aan verweerder bevestigd dat hij tot verweerder anders van hem verneemt tegen rechtstreekse communicatie geen bezwaar heeft.  2.9    In een bericht van 7 februari 2021 aan de bindend adviseur heeft mr. B, namens klager, kritiek geuit op het onderzoek en de werkwijze van de bindend adviseur.    In een tien pagina’s tellende brief van 17 februari 2021 heeft de bindend adviseur aan klager en de vrouw geschreven dat hij van de zijde van klager telkens veel kritiek kreeg. De spreekwoordelijke druppel was een bericht van mr. B van 7 februari 2021, waarin zijn onpartijdigheid en integriteit zodanig in twijfel werd getrokken dat de bindend adviseur zich daardoor bedreigd voelde en besloot zijn opdracht neer te leggen.  2.10    Naar aanleiding van de beslissing van de bindend adviseur heeft verweerder klager bij brief van op 26 februari 2021 (per post) en 27 februari 2021 (per e-mail) aansprakelijk gesteld. Verweerder heeft de brief rechtstreeks aan klager gestuurd. Verweerder heeft geen kopie van de brief aan mr. B gestuurd. 

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij hem per brief van 26 februari 2021 rechtstreeks heeft benaderd, terwijl hij wist dat klager werd bijgestaan door een advocaat.  3.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft de klacht betwist. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken. 

5    BEOORDELING 5.1    Bij de beoordeling van deze klacht geldt het volgende als uitgangspunt. De advocaat stelt zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding dan door tussenkomst van die advocaat (aldus ook gedragsregel 25). Een uitzondering geldt in het geval dat de advocaat van de wederpartij toestemming heeft gegeven voor rechtstreeks communicatie met zijn cliënt.  5.2    De raad stelt op grond van het bericht van 7 november 2018 vast dat verweerder op verzoek van klager en met instemming van mr. B rechtstreeks met klager mocht communiceren. De raad stelt op grond van correspondentie uit november 2018 die zich in het klachtdossier bevindt vast dat aan de afspraak over rechtstreekse communicatie ook uitvoering werd gegeven. Klager heeft niet gesteld dat de afspraak over rechtstreekse communicatie door mr. B is herroepen. Dit blijkt ook anderszins niet uit het dossier. Verweerder mocht er daarom van uitgaan dat de afspraak in februari 2021 nog gold en dat betekent dat het hem vrij stond om de brief van 26 februari 2021 rechtstreeks naar klager te sturen. De klacht is in zoverre ongegrond.  5.3    Het was beter geweest als verweerder gelijktijdig een afschrift van de brief naar mr. B had gestuurd. Dat verweerder dit niet heeft gedaan is naar het oordeel van de raad echter van onvoldoende gewicht om te leiden tot gegrondheid van de klacht. Redengevend is dat klager begreep of kon begrijpen wat tot de brief van 26 februari 2021 had geleid (zie ook het advies van de deken en de toelichting op gedragsregel 25). De raad twijfelt er niet aan dat klager de inhoud en consequenties van de brief van 26 februari 2021 kon begrijpen. Klager had daarnaast alsnel na ontvangst van de brief contact met mr. B. Klager is aldus door de gang van zaken niet in zijn belangen geschaad. De klacht is ook om deze reden ongegrond. 

BESLISSING De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.  Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. T. Hordijk, E.A.L. van Emden, W. Arema en G. Sarier, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2022.