Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-11-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2022:204
Zaaknummer
22-264/DH/DH
Inhoudsindicatie
Verzet gedeeltelijk gegrond. Klacht gegrond. Verweerder heeft verzuimd om belangrijke informatie schriftelijk vast te leggen. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 21 november 2022 in de zaak 22-264/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 15 juni 2022 op de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 17 augustus 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 30 maart 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K182 2021 ia/jh van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 15 juni 2022 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 15 juni 2022 verzonden aan partijen. 1.4 Op 27 juni 2022 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen. 1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 10 oktober 2022. Daarbij waren klager, vergezeld van zijn zus, en verweerder aanwezig. 1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. De raad heeft verder kennis genomen van de volgende stukken: - de telefoonnotities die verweerder op 8 juni 2022 en op 26 september 2022 naar de raad heeft getuurd; - de e-mails en bijlagen die klager op 25, 26, 27 en 28 september 2022 naar de raad heeft gestuurd.
2 VERZET 2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in: 2.2 De voorzitter heeft de klacht van klager ten onrechte gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard 2.3 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet, althans niet ondubbelzinnig op.
3 FEITEN EN KLACHT 3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. In aanvulling daarop stelt de raad nog de volgende feiten vast.
3.2 In het dossier bevinden zich twee telefoonnotities van verweerder. Op de ene notitie staat geschreven dat het gaat om een inkomend gesprek tussen klager en verweerder op 14 augustus 2019. Op de notitie staat geschreven:
“geef rapp. vrij. s.v.p. naar pij + M.A.” 3.3 Op de andere notitie staat geschreven dat het gaat om een inkomend gesprek tussen klager en de zus van verweerder op 14 augustus 2019. Op de andere notitie staat geschreven:
“niet blokkeren. s.v.p. naar MA (+ naar pij!)” 3.4 Op 14 augustus 2019 heeft verweerder het rapport naar verzekeraar A gestuurd. 3.5 Verweerder heeft het doorzenden van het rapport aan de verzekeraar niet schriftelijk aan klager bevestigd.
4 BEOORDELING 4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. Verzet ten aanzien van de zaken met het UWV en verzekeraar U 4.2 Klager heeft niet ondubbelzinnig gemotiveerd gesteld waarom de voorzitter deze onderdelen van de klacht onjuist heeft beoordeeld. De raad stelt vast dat de voorzitter terecht heeft vastgesteld dat de klacht na de vervaltermijn van drie jaren is ingediend. Het verzet is op dit punt daarom ongegrond. Verzet ten aanzien van de zaak met verzekeraar A 4.3 De raad onderschrijft het oordeel van de voorzitter dat klager heeft ingestemd met het inschakelen van dokter G. Het verzet is in zoverre ongegrond. 4.4 Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter echter miskend dat de klacht van klager niet alleen inhoudt dat het rapport zonder zijn toestemming aan de verzekeraar is gestuurd, maar ook dat verweerder onvoldoende duidelijk is geweest over de mogelijkheden van klager om op het (concept)rapport te reageren en over de mogelijke gevolgen van het vrijgeven van het rapport aan de verzekeraar. Het verzet is in zoverre gegrond en dat betekent dat de raad dit deel van de klacht opnieuw zal beoordelen. Klacht ten aanzien van de zaak met verzekeraar A 4.5 Klager verwijt verweerder dat hij het rapport van dokter G van 17 juni 2021 zonder klagers toestemming heeft vrijgegeven aan verzekeraar A op 14 augustus 2021. Klager was op dat moment nog relevante informatie aan het verzamelen, waarmee hij beoogde zijn opmerkingen bij het rapport te onderbouwen. Pas toen klager van de verzekeraar vernam dat zijn vordering was afgewezen bleek hem dat het rapport al was vrijgegeven en dat zijn inspanningen om aanvullende informatie te vergaren tevergeefs waren geweest. 4.6 Verweerder heeft aangevoerd dat klager op 14 augustus 2019 telefonisch heeft ingestemd met het verstrekken van het rapport aan verzekeraar A. De instemming van klager is diezelfde dag nog eens telefonisch bevestigd door de zus van klager. Klager heeft betwist dat hij telefonisch toestemming heeft gegeven. Deze betwisting zal door de raad echter worden gepasseerd, omdat de verklaring van verweerder steun vindt in de telefoonnotities die hiervoor in 3.2 en 3.3 zijn weergegeven. Dit betekent dat moet worden vastgesteld dat verweerder het rapport niet zonder instemming van klager aan verzekeraar A heeft verstrekt. De klacht is in zoverre ongegrond. 4.7 Verweerder heeft echter verzuimd om schriftelijk aan klager te bevestigen dat hij het rapport aan verzekeraar A heeft vrijgegeven en om (nog eens) uiteen te zetten wat het gevolg zou (kunnen) zijn. Verweerder heeft aldus niet voldaan aan zijn verplichting om zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie en om dit, bovendien, schriftelijk te doen ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil. Dat een misverstand over de kwestie is ontstaan blijkt uit deze klacht en, in het bijzonder, uit de onweersproken verklaring van klager dat hij zich na 14 augustus 2019 is blijven inspannen om relevante informatie te vergaren teneinde zijn correctierecht eventueel uit te oefenen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder op dit punt onzorgvuldig gehandeld en de klacht is in zoverre gegrond.
5 MAATREGEL 5.1 De raad legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op. Verweerder heeft verzuimd om voor klager belangrijke informatie over de stand van zijn zaak en over het mogelijke vervolg niet schriftelijk vast te leggen. Dit is onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar.
6 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 6.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 6.2 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 25,- reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat.
6.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 6.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline:
verzet - verklaart het verzet gegrond zoals overwogen in 4.4; - verklaart het verzet voor het overige ongegrond;
klacht - verklaart de klacht ongegrond zoals overwogen in 4.6 en gegrond zoals overwogen in 4.7; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.4. Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. T. Hordijk, M. Laning, W. Arema en G. Sarier, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2022.