Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-11-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2022:200
Zaaknummer
22-156/DH/RO
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 21 november 2022 in de zaak 22-156/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 20 april 2022 op de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 18 maart 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 24 februari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022/15 van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 20 april 2022 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht gedeeltelijk kennelijk van onvoldoende gewicht verklaard en gedeeltelijk kennelijk ongegrond. Deze beslissing is op 20 april 2022 verzonden aan partijen. 1.4 Op 20 mei 2022 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen. 1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 10 oktober 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. 1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.
2 VERZET 2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in: 2.2 De door de voorzitter vastgestelde feiten zijn eenzijdig en doen geen recht aan de feitelijke situatie. Verweerder heeft meer grievende uitlatingen gedaan dan door de voorzitter in zijn beslissing zijn genoemd, namelijk dat hij een deftige meneer is die zijn afspraken niet nakomt, dat hij nalaat zijn dochter te verzorgen, de kinderalimentatie niet voldoet en zijn verplichtingen uit het echtscheidingsconvenant niet nakomt. 2.3 De voorzitter heeft vervolgens miskend dat deze door verweerder gekozen woorden onterecht en kwetsend waren, in het bijzonder in de context van de conflictueuze nasleep van de echtscheiding. De bewoordingen van verweerder waren ook onnodig omdat verweerder slechts was ingeschakeld vanwege zijn expertise op het gebied van beslag- en executierecht en de door de vrouw gevorderde opheffing van het verkoopverbod. 2.4 Volgens klager heeft de voorzitter miskend dat het rapport van verweerder is gebaseerd op “éénzijdige, incomplete informatie”. Het stuk is partijdig en incorrect. Het doel van het rapport van verweerder was dat “het definitieve tweede concept nooit tot een definitief advies rapport zou komen”. De voorzitter heeft miskend dat verweerder zich in relatie tot professor V en de heer L niet heeft gedragen zoals een redelijk handelend deskundige betaamt. 2.5 Tegen de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.
3 FEITEN EN KLACHT 3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Volgens de omschrijving van de klacht verwijt klager verweerder dat:
a)verweerder zich op de zitting van 17 februari 2021 onnodig grievend heeft uitgelaten over klager door over klager te zeggen dat hij een deftige meneer is die geen ruggengraat heeft en die gewoon niet doet waarvoor hij heeft getekend. b) verweerder jegens klager meerdere malen gedragsregels heeft geschonden.
4 BEOORDELING 4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde gronden van verzet niet slagen. 4.3 Klager stelt dat de voorzitter niet alle relevante feiten heeft betrokken bij zijn feitenvaststelling. De raad is het daar niet mee eens. In verzet heeft klager de onder 2.2 genoemde uitlatingen ter onderbouwing van zijn klacht toegevoegd om de context te schetsen van de in de klacht beschreven uitlating van verweerder. Deze latere aanvulling van klager leidt er niet toe dat de voorzitter op basis van het hem voorliggende klachtdossier de feiten onjuist of onvolledig heeft vastgesteld. 4.4 Voorts heeft de voorzitter bij de beoordeling van de klacht naar het oordeel van de raad de juiste maatstaf heeft toegepast. 4.5 Klager heeft de context waarin verweerder de in klachtonderdeel a gewraakte uitlating heeft gedaan in verzet uitvoerig geschetst. De stelling van klager komt er in de kern op neer dat verweerder (namens de vrouw) ten onrechte tijdens de zitting bij de rechtbank heeft gezegd dat klager zijn (financiële) verplichtingen jegens de vrouw en hun dochter niet nakwam. Ook de onder 2.2 genoemde aanvullende informatie van klager ziet op deze stelling. De voorzitter heeft die stelling beoordeeld en daarbij de juiste maatstaf toegepast. Het verzet is in zoverre ongegrond. 4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel b is de raad van oordeel dat de voorzitter rekening heeft gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft het klachtonderdeel dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. 4.7 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. T. Hordijk, E.A.L. van Emden, W.R. Arema en G. Sarier, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 november 2022.