Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-11-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2022:159

Zaaknummer

22-204/DB/OB

Inhoudsindicatie

Het ligt op de weg van een advocaat om, indien er sprake is van bewijsmateriaal wat in het nadeel van zijn cliënt is, zijn cliënt, die ontkent de hem tenlastegelegde strafbare feiten te hebben gepleegd, te wijzen op de kansen en risico’s in die strafrechtprocedure. Onvoldoende gebleken dat advocaat dit heeft gedaan.

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond, waarschuwing

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 21 november 2022

in de zaak 22-204/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 7 september 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 10 maart 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48/21/118K van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 oktober 2022. Daarbij waren klager, verweerder en de gemachtigde van verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

 

2 FEITEN

2.1 Klager is op 13 maart 2019 door de politie aangehouden op verdenking van aanranding van zijn ex-partner. Klager is op 13 maart 2019 door de politie verhoord, tijdens welk verhoor verweerder klager heeft bijgestaan. Het Openbaar Ministerie heeft klager bij brief van 28 oktober 2019 bericht dat hij een dagvaarding zou ontvangen om voor de meervoudige kamer van de rechtbank te verschijnen. Op 15 november 2019 heeft een gesprek tussen klager en verweerder plaatsgevonden. Besloten werd de broer van klager als getuige te laten horen.

2.2 Op 14 januari 2020 heeft het verhoor van de broer van klager door de rechter-commissaris plaatsgevonden.

2.3 Klager is gedagvaard voor de zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank 20 november 2020, wegens aanranding van zijn ex-partner gepleegd op of omstreeks 2 januari 2019. Aan klager is in de dagvaarding tevens bericht dat door zijn ex-partner een vordering tot schadevergoeding van € 13.463,15  was ingediend.  

2.4 Klager is door de rechtbank bij vonnis van 4 december 2020 veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren en één maand voorwaardelijke gevangenisstraf. Aan klager is voorts de maatregel van schadevergoeding opgelegd tot een bedrag van € 1.343,15.

2.5 Verweerder heeft klager per e-mail geadviseerd af te zien van het instellen van hoger beroep. Hij heeft klager bericht dat hij, indien klager zou besluiten hoger beroep in te stelen, klager niet in hoger beroep zou bijstaan. Verweerder berichtte klager daartoe in alle opzichten onvoldoende basis / juridische gronden te zien. Verweerder heeft klager gewezen op de voor het instellen van hoger beroep geldende termijn van veertien dagen. Verweerder heeft klager bericht dat hij zelf hoger beroep kon instellen danwel een andere advocaat kon verzoeken dit voor hem te doen.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

Verweerder heeft de belangen van klager in een strafzaak onvoldoende zorgvuldig behartigd doordat hij:

a) niet de mogelijke strategieën met klager heeft besproken, in feite geen duidelijke strategie heeft gekozen en zelfs problemen heeft veroorzaakt door klager te adviseren om de familie van de ex-partner te vragen om de aangifte te verlichten;

b) voorafgaande aan een getuigenverhoor zelf geen vragen heeft geopperd, waardoor klager zich genoodzaakt voelde een vragenlijst op te stellen;

c) klager ter zitting volledig heeft laten verrassen met belastende informatie uit het dossier, terwijl klager daar meermaals naar gevraagd had;

d) met klager onvoldoende het strafbare aspect van de aanranding of andere alternatieve strategieën heeft besproken die meer in lijn lagen met de belastende informatie;

e) verwarring over de geëiste schadevergoeding niet op tijd heeft weggenomen;

f) klager onvoldoende heeft voorbereid op de aanwezigheid van zijn ex-partner ter zitting en het voorlezen van een slachtofferverklaring door haar.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5 BEOORDELING

Toetsingskader

5.1 De klacht heeft betrekking op de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes  waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

Beoordeling

Ad onderdeel a)

5.2 Verweerder heeft klager vanaf het politieverhoor bijgestaan. Klager heeft tijdens het politieverhoor ontkend dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan aanranding van zijn ex-partner, waarvan hij werd verdacht. Door de politie zijn tijdens het verhoor WhatsApp berichten van klager aan zijn ex-partner voorgehouden, waarin hij zich verontschuldigde voor zijn gedragingen. Klager heeft tijdens het politieverhoor verklaard dat hij deze WhatsAppberichten heeft verstuurd omdat hij chantabel was, omdat zijn huidige partner niet op de hoogte was van de afspraak met zijn ex-partner.

5.3 Klager verwijt verweerder dat hij niet de mogelijke strategieën aan klager heeft voorgehouden. Verweerder stelt daar tegenover dat de ontkenning van een cliënt geen strategie is, maar een door die cliënt ingenomen standpunt ten aanzien van de feiten, welk standpunt bepaalt welke strategie dient te worden gekozen. De raad volgt verweerder in zijn betoog dat een advocaat in strafzaken het standpunt van een cliënt   in beginsel als uitgangspunt voor de verdediging neemt. Dit neemt niet weg dat in het geval de cliënt een ontkennende verdachte is, van een zorgvuldig handelend advocaat mag worden verwacht dat – indien er sprake is van bewijsmateriaal in het dossier in het nadeel van de cliënt – hij de cliënt voorafgaand aan de zitting gelet op diens proceshouding, voorhoudt wat zijn kansen en risico’s zijn. In het dossier van klager bevonden zich meerdere WhatsAppberichten, die in het nadeel van klager waren. Het had daarom op de weg van verweerder gelegen om klager, gelet op de inhoud van die WhatsAppberichten, te wijzen op de kansen bij en risico’s van een ontkenning van de aan klager tenlastegelegde strafbare feiten. Dat verweerder dit heeft gedaan is onvoldoende gebleken, wat hem tuchtrechtelijk valt aan te rekenen.  De raad zal klachtonderdeel a daarom gegrond verklaren.

Ad onderdeel b

5.4 Klager heeft een voorstel gedaan voor de tijdens het getuigenverhoor aan de broer van klager te stellen vragen. De opvatting van klager en verweerder over de gang van zaken voorafgaand aan de totstandkoming van de vragenlijst staan lijnrecht tegenover elkaar, zodat de feitelijke gang van zaken niet kan worden vastgesteld. Maar ook indien verweerder klager heeft verzocht om een voorstel voor een vragenlijst op te stellen, valt niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder hiervan te maken valt. Klager was immers op de hoogte van de familieomstandigheden, die relevant waren voor de door de broer tijdens het getuigenverhoor af te leggen verklaring.

Ad onderdeel c)

5.5 Klager verwijt verweerder dat hij ter zitting volledig verast was door belastend materiaal, terwijl klager daar meermaals naar had gevraagd. Uit de overlegde stukken en hetgeen ter zitting is verklaard volgt dat klager hiermee doelt op de WhatsAppberichten die door klager aan zijn ex-partner zijn verzonden.

5.6 Vast staat dat de betreffende WhatsAppberichten al tijdens het politieverhoor aan klager zijn voorgehouden. Klager heeft hierover tijdens het politieverhoor uitleg gegeven, welke uitleg hij ter zitting heeft herhaald. Dat, zoals klager stelt, de WhatsAppberichten bij de voorbereiding van de zitting tussen klager en verweerder niet zijn besproken en klager ter zitting totaal overvallen is geweest door die WhatsApps, acht de raad onder deze omstandigheden onaannemelijk. Dat, zoals klager ter zitting heeft verklaard, klager wel wist dat hij WhatsAppberichten had verstuurd, maar niet meer op de hoogte was van de inhoud van die WhatsAppberichten, omdat hij de berichten had verwijderd en hij het dossier niet mee naar huis had genomen, komt voor risico van klager. Dat de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat de verklaring van klager over die WhatsAppberichten niet geloofwaardig was, betekent niet dat verweerder daarvan tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt. 

Ad onderdeel d

5.7 Het tweede gedeelte van dit klachtonderdeel is bij de beoordeling van het eerste klachtonderdeel aan de orde geweest. De raad verwijst daarvoor naar de beoordeling van dit klachtonderdeel onder 5.2 en 5.3. Voor het overige wordt verweerder in dit onderdeel van de klacht verweten dat hij het strafbare aspect van de aanranding niet met klager heeft besproken. Het mag van algemene bekendheid worden verondersteld dat aanranding als een ernstig strafbaar feit wordt aangemerkt. Klager heeft bovendien  uit de omstandigheid dat hij voor de meervoudige kamer van de rechtbank werd gedagvaard reeds kunnen begrijpen dat het een ernstig strafbaar feit betrof. Niet valt in te zien welk verwijt verweerder tuchtrechtelijk valt te maken.

Ad onderdeel e

5.8 Vast staat dat er verwarring is ontstaan over de hoogte van de gevorderde schadevergoeding. Verweerder heeft klager er voorafgaand aan de zitting op gewezen dat het een typefout betrof. Terzake valt evenmin in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder te maken valt.

Ad onderdeel f

5.9    Klager stelt dat verweerder hem onvoldoende heeft voorbereid op de aanwezigheid van zijn ex-partner ter zitting en door haar afgelegde slachtofferverklaring, terwijl verweerder stelt dat hij dit met klager heeft besproken. Nu de opvattingen van partijen lijnrecht tegenover elkaar staan en de raad niet kan vaststellen welke de meest aannemelijke is, kan dit onderdeel van de klacht in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is in deze zaak niet het geval.

5.10   De raad zal op grond van al het bovenstaande onderdeel a van de klacht gegrond verklaren en voor het overige ongegrond. 

 

6 MAATREGEL

6.1 De raad acht de maatregel waarschuwing passend en geboden.

 

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht [gedeeltelijk] gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde  griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a gegrond;

- verklaart de klachtonderdelen b tot en met f ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

 

 

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. A. Groenewoud en M.M.C. van de Ven, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2022.

 

 

Griffier                                                                            Voorzitter

 

 

Verzonden op: 21 november 2022