Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-11-2022
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2022:151
Zaaknummer
220235
Inhoudsindicatie
Artikel 13 beklag. Het hof leidt uit de stukken af dat klaagster bijstand wenst van een advocaat voor het beëindigen van een zorgmachtiging en dat zij hiervoor een kortgedingprocedure bij de rechtbank wil starten. De deken heeft in dat verband terecht aangevoerd dat een kortgedingprocedure niet de geschikte weg is, maar dat klaagster een aanvraag tot beëindiging van de zorgmachtiging moet indienen bij de geneesheer-directeur (zie artikel 8:18 Wvggz). Voor het indienen van zo’n aanvraag geldt geen verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat. Indien de geneesheer-directeur het verzoek tot beëindiging van de maatregel heeft afgewezen, kan wel de vraag rijzen of de deken een advocaat zou moeten aanwijzen. Die situatie is nu nog niet aan de orde. Het beklag van klaagster is in dit stadium ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 7 november 2022
in de zaak 220235
naar aanleiding van het beklag van:
klaagster
tegen:
de deken
1 HET BEKLAG
1.1 Klaagster heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 29 augustus 2022. Klaagster heeft een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beklag is op 30 augustus 2022, aangevuld op 1 september 2022, ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier:
het verweerschrift van de deken van 23 september 2022 met bijlagen; een e-mail van klaagster van 23 september 2022.2.3 De e-mail van klaagster van 18 oktober 2022 heeft het hof op grond van de artikelen 10.5 en 10.7 van het procesreglement buiten beschouwing gelaten.
2.4 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
3 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.1 Op 26 augustus 2022 heeft klaagster bij de deken een verzoek ingediend om een advocaat aan te wijzen. In haar verzoek geeft klaagster – samengevat – aan dat zij onrechtmatig uit huis is geplaatst en dat onrechtmatig een zorgmachtiging door de rechtbank Rotterdam is afgegeven. Ze geeft aan dat ze geïntimideerd wordt door het merendeel van het personeel van A. (ggz-instelling) en dat ze wordt gedwongen om medicatie te slikken. Klaagster vraagt bijstand van een advocaat, gespecialiseerd in “psychiatrisch patiëntenrecht BOPZ en strafrecht” om een kort geding te starten. Haar voormalig advocaat, mr. L, “heeft het af laten weten”.
3.2 In een e-mail van 29 augustus heeft de deken het verzoek om aanwijzing van een advocaat afgewezen. De deken heeft – samengevat – aangegeven dat voor een kortgedingprocedure bij de kantonrechter geen verplichte procesvertegenwoordiging geldt. Verder heeft hij klaagster erop gewezen dat een kort geding ook niet geschikt is om een zorgmachtiging te beëindigen, omdat de kortgedingrechter alleen een voorlopig oordeel kan geven. De deken heeft klaagster geadviseerd om een aanvraag voor de beëindiging van een zorgmachtiging in te dienen bij de geneesheer-directeur (artikel 8:18 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en aangegeven dat hiervoor ook geen verplichte rechtsbijstand geldt. Verder heeft hij klaagster erop gewezen dat zij een klacht kan indienen bij A. en dat een patiënten-vertrouwenspersoon haar kan helpen bij de indiening daarvan.
4 BEOORDELING
Beklag
4.1 Klaagster heeft – samengevat – aangevoerd dat sprake is van vrijheidsberoving en dat “geen sprake is van een goede en geldige onderbouwing en er een niet ondertekende zorgmachtiging is afgegeven”. In haar reactie van 23 september 2022 geeft klaagster aan dat ze met spoed een advocaat aangewezen wil krijgen, omdat ze een rechtszaak wil beginnen tegen “het gezondheidscentrum B.” (het hof begrijpt A.). Verder geeft ze aan dat het personeel van A. het laat afweten, dat ze continu wordt lastiggevallen, onder begeleiding naar buiten moet en dat haar medicatie is veranderd. De situatie is nog onveranderd en daarom vindt zij dat een advocaat noodzakelijk is.
Verweer deken
4.2 Voor het verweer van de deken verwijst het hof naar wat hiervoor onder 3.2 is weergegeven. De deken stelt dat klaagsters verzoek om aanwijzing van een advocaat op gegronde reden is afgewezen, omdat geen sprake is van een zaak waar vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden.
Toetsingskader
4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Beoordeling
4.4 Het hof leidt uit de stukken af dat klaagster bijstand wenst van een advocaat voor het beëindigen van een zorgmachtiging en dat zij hiervoor een kortgedingprocedure bij de rechtbank wil starten. De deken heeft in dat verband terecht aangevoerd dat een kortgedingprocedure niet de geschikte weg is, maar dat klaagster een aanvraag tot beëindiging van de zorgmachtiging moet indienen bij de geneesheer-directeur (zie artikel 8:18 Wvggz). Voor het indienen van zo’n aanvraag geldt geen verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat. Indien de geneesheer-directeur het verzoek tot beëindiging van de maatregel heeft afgewezen, kan wel de vraag rijzen of de deken een advocaat zou moeten aanwijzen. Die situatie is nu nog niet aan de orde. Indien klaagster haar aanvraag bij de geneesheer-directeur heeft ingediend en die aanvraag is afgewezen, kan klaagster opnieuw de deken verzoeken een advocaat aan te wijzen als zij zelf geen advocaat kan vinden. Op dat moment zal aan de hand van het hiervoor genoemde toetsingskader beoordeeld moeten worden of aanwijzing van een advocaat op zijn plaats is.
4.5 Daarnaast leidt het hof uit de stukken af dat klaagster ook klachten heeft over het (medisch) personeel van A. Voor het indienen van een klacht bij A. geldt geen verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat, zodat de deken het verzoek van klaagster op een deugdelijke grond heeft afgewezen.
4.6 Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het beklag van klaagster in dit stadium ongegrond is. Het beklag van klaagster wordt daarom ongegrond verklaard.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van 29 augustus 2022 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam ongegrond.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mr. T. Zuidema en mr. R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2022 .
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 7 november 2022 .