Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-02-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:292

Zaaknummer

21-447/AL/MN

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerster heeft een e-mailbericht dat alleen voor haar cliënte bestemd was, abusievelijk ook aan klager (de wederpartij) gestuurd. In die e-mail noemt verweerster klager ‘een respectloze vader’. De raad is van oordeel dat verweerster door deze e-mail aan de wederpartij te sturen slordig heeft gehandeld. De door verweerster gebruikte woorden zijn niet netjes en deze had zij beter achterwege kunnen laten. De raad is echter van oordeel dat verweerster hiermee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad acht daarbij van belang dat ook klager zich in de correspondentie niet onbetuigd heeft gelaten en dat verweerster haar excuses aan klager heeft aangeboden. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard. Ook andere klachtonderdelen zijn ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 21 februari 2022 in de zaak 21-447/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 8 december 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 20 mei 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1296535/BD/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 december 2021. Daarbij was klager aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Verweerster is de advocaat van de ex-vrouw van klager. Verweerster en klager hebben elkaar in eerdere kwesties al getroffen. Deze kwestie ziet op het treffen van een tijdelijke (tweedaagse) afwijkende omgangsregeling betreffende het zoontje van negen jaar van klager en diens ex-vrouw (verder: de zoon). De tijdelijke omgangsregeling wordt verzocht in verband met het verzoek van de ex-vrouw van klager dat de zoon aanwezig kan zijn bij het afscheid en de begrafenis van haar vader op 19 en 20 november 2020. 2.3 Over deze afwijkende omgangsregelingen zijn door verweerster en door en namens klager verschillende e-mails gestuurd. 2.4 Op 17 november 2020 heeft verweerster een e-mail aan klager gestuurd waarin zij hem heeft geïnformeerd dat de vader van haar cliënte is overleden. Verweerster heeft namens haar cliënte verzocht om een aangepaste omgangsregeling voor 19 en 20 november 2020, zodat de zoon bij het afscheid en de begrafenis van zijn opa kan zijn. Verweerster heeft bij de e-mail een advies van een kinderrouwdeskundige gevoegd. In die e-mail heeft verweerster verzocht om uiterlijk 18 november 2020 om 17:00 uur te bevestigen dat de zoon op de gevraagde tijden bij haar cliënte kan zijn. 2.5 Bij e-mail van 20 november 2020 heeft klager het volgende aan (onder meer) verweerster en haar cliënte laten weten:

Uiteraard kan er enige vertraging zijn opgetreden in de logistiek echter is het een feit dat het momenteel 1800 uur is en dat [B] niet bij zijn vader is. Er is echter geen melding van vertraging gemaakt. Ik betreur dit ten zeerste. Het is wederom een blijk van hoe zijn moeder denkt om te kunnen gaan met haar zoon en de totale respectloosheid ten aanzien van gemaakte, schriftelijk vastgelegde en ondertekende afspraken. Verdere stappen zullen worden ondernomen en ik zal over 10 minuten aangifte doen zoals ik heb gezegd. Ik zal tevens veilig thuis inschakelen. Verder zal de stemmingmakerij en de onjuiste informatieverschaffing, ofwel de leugens, van de raadsvrouwe van de moeder ook niet zonder gevolgen blijven.

2.6 Bij e-mail van 20 november 2020 heeft verweerster daarop gereageerd en geschreven dat klager een ‘respectloze vader’ is. Zij heeft die e-mail naar dezelfde personen gestuurd als klager zijn e-mail heeft gestuurd. 2.7 Op 8 december 2020 heeft klager een klacht over verweerster bij de deken ingediend.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) zich zodanig indringend op te stellen dat er meteen een sfeer van dwang en dreiging ontstaat, hetgeen leidt tot een verdere verwijdering van partijen; b) in de e-mail van 17 november 2020 te dreigen met een kort geding waarbij de termijn uiterst kort is gesteld; c) zich onnodig grievend uit te laten in de e-mail van 20 november 2020 door klager uit te maken voor een respectloze vader; d) opzettelijk een verkeerde weergave van de timing van de verschillende evenementen in casu te geven teneinde een argument te verzinnen om een minderjarig kind aan zijn vader te onthouden; e) zich per e-mail van 17 november 2020 en 20 november 2020 rechtstreeks tot klager te wenden, terwijl zij wist dat klager werd bijgestaan door een advocaat.

4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende aangevoerd.Klachtonderdeel a) 4.2 Verweerster heeft zich niet indringend heeft opgesteld. Zij heeft slechts getracht klager ervan te overtuigen dat het beter zou zijn voor klagers zoon dat hij naar het afscheid van zijn opa zou mogen gaan en zij heeft dit onderbouwd met e-mails van onder andere een rouwdeskundige.Klachtonderdeel b) 4.3 De genoemde korte termijn in haar e-mail van 17 november 2020 was noodzakelijk in verband met de geplande uitvaart.Klachtonderdeel c) 4.4 Verweerster heeft de betreffende e-mail verstuurd en ze heeft haar excuses daarvoor aangeboden aan klager. Het was niet de bedoeling deze e-mail aan klager te sturen, maar dit is abusievelijk toch gebeurd toen zij een reactie op een e-mail stuurde vanaf haar telefoon.Klachtonderdeel d) 4.5 Verweerster heeft geen verkeerde weergave van de timing gegeven met als doel de zoon weg te houden bij vader. Verweerster verwijst naar een e-mail van de cliënte van verweerster waarin deze cliënte heeft aangegeven dat zij zich blijkbaar vergist te hebben in de tijden.Klachtonderdeel e) 4.6 Verweerster betwist dat zij wist dat klager een advocaat had op het moment dat zij haar e-mail van 17 november 2020 stuurde.

5 BEOORDELING 5.1 Voorop staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 5.2 In familiekwesties geldt op deze maatstaf nog een aanvulling, namelijk dat de advocaat in familiekwesties in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. Voor enkele recente voorbeelden verwijst het hof naar: HvD 6 juli 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:120, HvD 18 oktober 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:185 en HvD 6 november 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:226.Klachtonderdeel a) 5.3 De raad heeft op grond van de stukken en hetgeen op de zitting is verklaard niet kunnen vaststellen dat verweerster zich ‘zodanig indringend heeft opgesteld dat er meteen een sfeer van dwang en dreiging is ontstaan, hetgeen heeft geleid tot een verdere verwijdering van partijen’. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.Klachtonderdeel b) 5.4 Klager verwijt verweerster dat zij heeft gedreigd met een kort geding, waarbij de termijn kort is gesteld. De raad stelt vast dat verweerster in haar e-mail aan klager van 17 november 2020 heeft verzocht om uiterlijk 18 november om 17.00 uur te bevestigen dat het kind van haar cliënte donderdag en vrijdag bij haar cliënte kan zijn om afscheid van haar opa te kunnen nemen. De raad is van oordeel dat de door verweerster gestelde korte termijn noodzakelijk was omdat de uitvaart van de vader van de cliënte al op 20 november zou zijn. Voor wat betreft de toon van de e-mail van verweerster acht de raad van belang dat klager al vóór deze e-mail aan de cliënte van verweerster voorwaarden heeft genoemd voor het verblijf van het kind bij de cliënte van verweerster. Ter zitting heeft klager nog verklaard dat hij het woord ‘helaas’ waarmee verweerster haar e-mail begint, ziet als een negatief waardeoordeel. De raad begrijpt – anders dan klager – dat verweerster hiermee heeft bedoeld dat zij het spijtig vindt dat het nodig is dat zij als advocaat wederom contact met klager moet opnemen, maar niet dat ze daarmee iets negatiefs over klager heeft willen zeggen. Gelet op alle feiten en omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerster met het sturen van deze e-mail de belangen van klager niet onnodig of onnodig heeft geschaad. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond zal worden verklaard.Klachtonderdeel c) 5.5 Verweerster heeft een e-mailbericht dat alleen voor haar cliënte bestemd was, abusievelijk ook aan klager gestuurd. In die e-mail noemt verweerster klager ‘een respectloze vader’. De raad is van oordeel dat verweerster door deze e-mail aan de wederpartij te sturen slordig heeft gehandeld. De door verweerster gebruikte woorden zijn niet netjes en deze had zij beter achterwege kunnen laten. De raad is echter van oordeel dat verweerster hiermee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad acht daarbij van belang dat ook klager zich in de correspondentie niet onbetuigd heeft gelaten en dat verweerster haar excuses aan klager heeft aangeboden. De klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.  Klachtonderdeel d) 5.6 Klager verwijt verweerster dat zij opzettelijk onjuist aan klager heeft medegedeeld dat de plechtigheden rond het afscheid van de vader van cliënte om 15.30 uur zouden beginnen, terwijl later bleek dat deze condoleance al om 15.30 uur was afgelopen. Verweerster heeft dit verwijt betwist en heeft – onderbouwd met een e-mail – aangevoerd dat haar cliënte zich in de tijden had vergist. Nu ook overigens niet is gebleken dat verweerster wist dat de door haar doorgegeven tijden onjuist waren, is de raad van oordeel dat niet vast is komen te staan dat verweerster informatie heeft verstrekt waarvan zij wist dat deze onjuist was. Dit klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard.Klachtonderdeel e) 5.7 Klager verwijt verweerster dat zij gedragsregel 25 heeft geschonden doordat zij hem een e-mail heeft gestuurd, terwijl hij een advocaat had. Verweerster heeft aangevoerd dat zij niet wist dat klager door een advocaat werd bijgestaan op het moment dat zij haar e-mail aan hem stuurde. De raad is van oordeel dat nu ook overigens uit de stukken niet is gebleken dat verweerster wist of had moeten weten dat klager werd bijgestaan door een advocaat, niet vast is komen te staan dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, K.F. Leenhouts, C.W.J. Okkerse en C.A.Th. Philipsen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2022.

Griffier                                                                                Voorzitter

Verzonden d.d. 21 februari 2022