Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-02-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:291

Zaaknummer

21-448/AL/MN

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Familierecht. Klaagster heeft in het bijzonder erover geklaagd dat verweerder in het verzoekschrift heeft geschreven dat ‘ook de moeder niet zonder verleden is’. Klaagster heeft daarover aangegeven dat daardoor de suggestie is gewekt dat ook zij – net als de cliënt van verweerder – met justitie in aanraking is gekomen. De raad is daarover van oordeel dat verweerder deze woorden beter niet had kunnen gebruiken. Dat heeft verweerder ook erkend. De raad is echter van oordeel dat verweerder daarmee niet de grenzen van de hem toekomende vrijheid heeft overschreden. De raad acht daarbij nog van belang dat ook klaagster werd bijgestaan door een advocaat en dat klaagster en die advocaat op de zitting konden reageren op deze stelling van verweerder. Ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 21 februari 2022 in de zaak 21-448/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klaagster gemachtigde: mr. C.M.H. van V oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 16 november 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 20 mei 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z1281301/BD/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 december 2021. Daarbij waren klaagster met haar gemachtigde en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klaagster heeft op 7 oktober 2019 een dochter gekregen. Verweerder staat de vader bij. Vader heeft verweerder benaderd in verband met het opstarten van een omgangsregeling. 2.3 Op 1 november 2019 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, beslist dat ouders met het gezamenlijk gezag zijn belast. 2.4 Op 16 januari 2020 heeft Veilig Thuis een brief gestuurd aan cliënt van verweerder waarin wordt geconcludeerd dat er geen zorgen zijn over de acute veiligheid van de dochter bij de cliënt van verweerder. Tevens wordt de cliënt van verweerder gewezen op de mogelijkheid om een advocaat in de arm te nemen. 2.5 Op 19 maart 2020 heeft verweerder namens zijn cliënt een verzoek omgang ingediend bij de rechtbank. 2.6 Op 12 mei 2020 heeft de advocaat van klaagster een brief gestuurd aan de rechtbank waarin zij onder andere aangeeft verhinderd te zijn op 26 mei 2020. Voorts heeft de advocaat in die brief aangegeven dat er overleg is geweest tussen partijen en dat er wellicht een weg is om er samen uit te komen. 2.7 Op 14 mei 2020 heeft de advocaat van klaagster een e-mail gestuurd aan verweerder waarin wordt bevestigd dat klaagster een mediationtraject wil starten. 2.8 Op 14 mei 2020 heeft verweerder een e-mail aan de advocaat van klaagster gestuurd waarin hij onder andere heeft geschreven dat zijn cliënt verwacht dat mediation alleen maar tot vertraging leidt en dat klaagster niet naar Spoor030, een organisatie voor specialistische jeugdhulp, wil omdat ze daar hebben gezegd dat ze een begeleid contact tussen vader en de dochter gingen organiseren. 2.9 Op 14 mei 2020 heeft de advocaat van klaagster een reactie aan verweerder gestuurd en gesteld dat klaagster zich niet kan vinden in de redenen die gegeven worden over waarom klaagster niet naar ‘Spoor030’ zou willen. Klaagster heeft haar wens voor mediation gehandhaafd. 2.10 Op 30 juli 2020 heeft de advocaat van klaagster verweerder een e-mail gestuurd waarin zij onder ander heeft geschreven namens klaagster dat de mediationafspraak geen doorgang zal hebben en dat het hele mediationtraject is beëindigd bij de mediator. 2.11 Op 30 juli 2020 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan de advocaat van klaagster, waarin hij onder andere heeft geschreven dat hij de rechtbank zal vragen om een zitting te bepalen, waarbij hij zal aangeven dat een gepland omgangsmoment niet is doorgegaan en dat er nog steeds geen omgang plaatsvindt tussen vader en kind. 2.12 Op 30 juli 2020 heeft verweerder de rechtbank verzocht een zitting te bepalen nu de mediation is mislukt. 2.13 Op 3 november 2020 heeft er een zitting plaatsgevonden. Daarbij waren de vader, bijgestaan door verweerder en klaagster, bijgestaan door haar advocaat aanwezig. 2.14 Op 1 december 2020 heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld en heeft de rechtbank beslist de (verdere) beslissing over de zorgregeling aan te houden tot 1 juni 2021. 2.15 Op 16 november 2020 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) meerdere keren te trachten de situatie te manipuleren door onder andere verwarring te zaaien over afspraken en andere zaken, feiten te verdraaien of te verzinnen; b) op eigen initiatief contact te hebben gezocht met de mediator van partijen over een door verweerder verzonnen klacht die klaagster zou hebben ingediend tegen de mediator.

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a) 4.2 Uit het verzoek tot omgang dat hij namens zijn cliënt heeft ingediend, blijkt dat zijn cliënt op 7 en 14 februari 2020 via het wijkteam en op 12 maart 2020 via Spoor030 in onderling overleg heeft geprobeerd omgang tot stand te brengen. Verweerder was op de zitting van 3 november 2020 geïrriteerd richting de wederpartij en de rechtbank omdat er nog altijd geen begin van omgang was opgestart. Op de zitting heeft verweerder melding gemaakt van het feit dat meerdere ervaren advocaten zich hadden teruggetrokken als advocaat van klaagster of dat klaagster bij hen was weggegaan. Verweerders houding op de zitting was in het belang van zijn cliënt noodzakelijk en proportioneel. De formulering dat moeder niet zonder verleden was, is geen goede formulering geweest, nu hiermee ten onrechte de suggestie wordt gedaan dat moeder ook met justitie in aanraking was geweest en verweerder daarvan geen kennis heeft.Klachtonderdeel b) 4.3 Verweerder had van zijn cliënt vernomen dat klaagster een klacht had ingediend tegen de mediator. Zijn cliënt zou daarover een e-mail hebben gekregen. Verweerder heeft daarover geen contact gezocht met de mediator.

5 BEOORDELING 5.1 De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. 5.2 Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.Klachtonderdeel a) 5.3 Verweerder heeft op de zitting en in brieven een aantal mededelingen gedaan over de fase vóór de zitting bij de rechtbank, waarin is getracht om in onderling overleg de omgang tot stand te brengen. Verweerder heeft onder meer aangegeven dat zijn cliënt in die fase aanwezig was bij een overleg, waarover klaagster heeft verklaard dat hij daarbij niet aanwezig was. De raad is van oordeel dat verweerder mocht afgaan op hetgeen zijn cliënt hem hierover had verteld. Niet is gebleken dat verweerder wist of redelijkerwijs kon weten dat deze informatie van zijn cliënt in strijd met de waarheid was. Klaagster heeft in het bijzonder erover geklaagd dat verweerder in het verzoekschrift heeft geschreven dat ‘ook de moeder niet zonder verleden is’. Klaagster heeft daarover aangegeven dat daardoor de suggestie is gewekt dat ook zij – net als de cliënt van verweerder – met justitie in aanraking is gekomen. De raad is daarover van oordeel dat verweerder deze woorden beter niet had kunnen gebruiken. Dat heeft verweerder ook erkend. De raad is echter van oordeel dat verweerder daarmee niet de grenzen van de hem toekomende vrijheid heeft overschreden. De raad acht daarbij nog van belang dat ook klaagster werd bijgestaan door een advocaat en dat klaagster en die advocaat op de zitting konden reageren op deze stelling van verweerder. Nu ook overigens niet is gebleken dat verweerder feiten heeft verdraaid of verzonnen, zal dit klachtonderdeel ongegrond worden verklaard. 5.4 De juistheid van het verwijt dat verweerder (op een klachtwaardige wijze) contact heeft gezocht met de mediator van partijen is, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet komen vast te staan en evenmin de gegrondheid ervan. Dat betekent dat de raad dit klachtonderdeel ongegrond zal verklaren.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, K.F. Leenhouts, C.W.J. Okkerse en C.A.Th. Philipsen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2022.

Griffier                                                                         Voorzitter

Verzonden d.d. 21 februari 2022