Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-02-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:282

Zaaknummer

21-380/AL/OV

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. De raad heeft vastgesteld dat verweerder ten aanzien van de behartiging van de belangen van klager niet heeft gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Zowel zijn inhoudelijke bijstand als zijn communicatie met klager was onder de maat. Verweerder heeft in strijd met verschillende gedragsregels gehandeld en heeft daarmee de kernwaarde deskundigheid geschonden. In het nadeel van verweerder houdt de raad rekening met de omstandigheid dat verweerder in deze zaak meermalen zijn ongenoegen heeft geuit over het – in zijn ogen – onjuiste handelen van de partner van klager, die in dienst was bij verweerder. De raad acht dat ongepast en laakbaar. Voorts houdt de raad er rekening mee dat verweerder onvoldoende blijk heeft gegeven van inzicht in de klachtwaardigheid van zijn handelen. Rekening houdend met alle omstandigheden acht de raad de maatregel van een berisping passend en gebonden.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 21 februari 2022 in de zaak 21-380/AL/OV naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 7 oktober 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 29 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1261828 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 november 2021. Daarbij was klager aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 26. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klager met bijlagen van 2 november 2021. 

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Op 22 november 2019 vindt er tussen klager en verweerder een intakegesprek plaats met betrekking tot een alimentatiekwestie tussen klager en zijn ex-vrouw. Op dat moment was de partner van klager, [I. L] (hierna: [L]), werkzaam bij verweerder. Door de Raad voor Rechtsbijstand is op 29 november 2019 een toevoeging verstrekt waarmee verweerder klager kon bijstaan op basis van gefinancierde rechtsbijstand. 2.3 Verweerder heeft aan klager geen opdrachtbevestiging gestuurd. 2.4 Bij e-mail van 5 december 2019 heeft [L] het volgende aan verweerder geschreven:

“Op verzoek van [F] deel ik je een update mede in de stand van zaken aangaande zijn alimentatiekwestie. Dit zodat hij even zijn hoofd naar wat anders kan zetten op dit moment. Hij heeft gisteravond een gesprek met zijn ex-vrouw gehad. Hierin heeft [F] het voorstel gedaan om (op papier) co ouderschap te realiseren. Hij krijgt dan immers van de Belastingdienst kind gebonden budget (€ 314,00 uit mijn hoofd) dat hij vervolgens aan haar zou kunnen betalen. Puur een papieren constructie dus die volgens zijn navraag bij collega’s van de Belastingdienst viel binnen de grenzen van integer handelen, maar desalniettemin door zijn ex-vrouw van de hand gewezen. Ze heeft aangegeven daarvoor in de plaats bericht af te zullen wachten van jou met een alimentatievoorstel. Aangezien deze berekening wordt gemaakt op basis van de daadwerkelijke inkomstenbronnen van [F] werd aangegeven dat zij zich daarin hoogstwaarschijnlijk zou kunnen vinden. Lees: haar moet eerst officieel aangetoond worden hoeveel [F] daadwerkelijk kan missen alvorens ze akkoord geeft. Het is dus aan jou en aan jouw berekening of hier goede afspraken uit voort kunnen komen. Hebben jij / [H] hier al naar gekeken? Tot slot verzoekt [F] nogmaals om zijn reis / onkostenvergoeding niet mee te nemen in de berekening omdat dit zijns inziens niet als bron van inkomsten dient te worden aangemerkt maar als onkostenvergoeding.”

2.5 Bij e-mail van 27 december 2019 heeft klager het volgende aan verweerder geschreven:

“Gelet op het feit dat ik hedenochtend wederom een e-mail ontving van mijn ex-partner betreffende de alimentatiebetalingen zou ik graag geïnformeerd willen worden over de voortgang. Mijn ex-partner is van mening dat ik tot aan het moment dat er een fatsoenlijke berekening ligt alvast 100 euro per maand moet betalen en dreigt met de stap naar het LBIO. Zoals je weet betekent een loonbeslag dat ik mijn baan kwijt raak. Anderzijds begrijp ik ook dat zij duidelijkheid wil hebben. Teneinde van de echtscheiding niet ruim 10 jaar na dato alsnog een vechtscheiding te maken verzoek ik je met enige spoed deze zaak op te pakken.”

2.6 Bij e-mail van 20 januari 2020 heeft klager het volgende aan verweerder geschreven:

“Gezien het feit dat ik op onderstaande e-mail nog geen enkele reactie van u heb ontvangen stuur ik u bij deze nogmaals de e-mail. Ik heb op 22 november 2019 met u een gesprek gehad waarbij ik u heb verzocht een draagkrachtberekening voor mij uit te voeren. Ik heb in verband met het feit dat het voor mij nogal van belang is deze berekening op korte termijn aan mijn ex partner te kunnen overleggen u op zo kort mogelijke termijn alle benodigde gegevens doen toekomen. Ik kan me niet voorstellen dat een draagkrachtberekening zoveel tijd in beslag moet nemen. Als dat wel het geval is, dan is het minst wat u kunt doen, reageren op mijn e-mail en liever nog, aangeven binnen welke termijn ik de berekening mag ontvangen. Graag verneem ik van u voor aanstaande donderdag (23 januari 2020) op welke termijn ik de berekening met u kan bespreken.”

2.7 Bij e-mail van 21 januari 2020 heeft verweerder een indicatieve berekening aan klager gestuurd. Die e-mail luidt als volgt:

“Ik heb jouw gemiddelde inkomen niet exact uitgerekend. Op veel van de door jou aangeleverde stroken ligt het netto betaalde bedrag in de range van € 400,00 tot € 430,00 en ligt de dagvergoeding rond de € 18,00. Gemakshalve ga ik in deze email uit van een gemiddeld inkomen van € 410,00. Dit inkomen is te vermeerderen met 5% vacantietoeslag. Aldus bedraagt het inkomen waarmee rekening is te houden afgerond € 430,00 netto per week, is afgerond € 1.860,00 netto per maand. De ouderbijdrage 2020 bedraag afgerond € 135,00 per maand. Dit levert dan een draagkracht op van 70% x (€ 1.860,00 – ((30% x € 1.860,00) + € 950,00 + € 135,00))) is afgerond € 150,00. Deze berekening is een indicatieve berekening. Mocht jij je in deze indicatieve uitkomst kunnen vinden dan stel ik voor dat jij jouw netto inkomen per week in 2019 berekent. Het optellen van alle loonstroken 2019 kost mij zo veel tijd dat ik daar nu en de komende week niet aan toekom. De behoefte van de kinderen is volgens Mr [M]r bepaald op € 450,00 per kind per maand.”

2.8 Bij e-mail van 22 januari 2020 heeft klager daarop als volgt gereageerd:

“Dank voor je berekening. Ik mis in jou berekening de kosten die ik zelf heb op de dagen dat ik de kinderen heb. Klopt dit? Ik kan me herinneren dat de advocaat hier destijds bij de berekening wel rekening mee hield. Dat was destijds een bedrag van 5 euro per kind per dag.”

2.9 Bij e-mail van 26 maart 2020 heeft klager het volgende aan verweerder geschreven:

“Toen [I] mij vertelde dat jij mijn alimentatiezaak als servicedossier zou willen behandelen was ik zeer blij. Ik heb een gesprek met je gehad op 22 november 2019, dat is inmiddels 4 maanden geleden. Tot heden heb ik van je 1 basisberekening (lees formule) ontvangen voor een alimentatie berekening. Daarna heb ik voor jou een aantal zaken opgezocht, geregeld, uitgewerkt om je wat werk uit de handen te nemen. Ik begrijp van [I] dat je erg druk bent en ook andere dingen aan je hoofd hebt gehad. Ik heb je in de mail van 26 januari een uitgebreid voorstel gedaan waarbij ik heb aangegeven wat ik graag aan [K] (mijn ex-vrouw) zou willen voorleggen. Tot op heden heb ik daarop geen enkele reactie van je mogen ontvangen, noch heb je mij geïnformeerd over eventuele vervolgstappen. Het lijkt mij dat een eenvoudige zaak als deze wel binnen 4 maanden zou kunnen worden afgerond. Je hebt alle gegevens die je nodig hebt op een presenteerblaadje gekregen. Graag verneem ik van je voor 1 april aanstaande of je nog van plan bent de zaak af te ronden. Als ik voor 1 april aanstaande niks van je vernomen ga ik er van uit dat je de zaak niet verder in behandeling wenst te nemen cq af te ronden.”

2.10 Bij e-mail van 16 september 2020 heeft klager het volgende aan verweerder geschreven:

“Ik heb lang getwijfeld over deze stap, temeer omdat mijn vriendin (zoals je weet) bij jou werkzaam is geweest. In november 2019 heb je gevraagd om mij te ondersteunen bij een alimentatiekwestie richting mijn ex-vrouw. Je bood me aan om dit, mede gezien het feit dat mijn vriendin bij je werkzaam was, als servicedossier voor mij te willen doen. Ik hoefde alleen de toevoeging aan te vragen en over de eigen bijdrage hoefde ik me geen zorgen te maken. Deze ruimhartige geste heb ik, gezien mijn inkomen, met open armen aangepakt. Ik heb je voorzien van alle door jou gevraagde informatie, heb overzichten gemaakt, heb salarisstroken uitgeprint etc. etc. etc. Buiten 1 simpel rekensommetje op basis van een ingeschat inkomen, heb jij NIETS aan mijn zaak gedaan. Maanden heb je het voor je uitgeschoven en op mijn e-mails kreeg ik geen enkele reactie. Dit heeft voor mij tot gevolg gehad dat ik de zaak zelf met mijn ex-vrouw heb moeten afhandelen en gezien de geloofwaardigheid die ik inmiddels volledig was kwijtgeraakt door jouw wanprestatie, heb ik moeten instemmen met een voor mij financieel bijna niet op te brengen regeling. Financieel vind ik nog niet eens het grootste probleem, maar ik ben mijn geloofwaardigheid kwijt, ben niet meer on speaking terms met mijn ex-vrouw, en daar zijn de kinderen de dupe van. Ik heb hier eerder geen stappen in ondernomen omdat ik niet wilde dat mijn vriendin in een spagaat zou komen gezien het feit dat ze bij je werkzaam was. Nu dat niet meer het geval is, heb ik na lang wikken en wegen besloten dat ik er toch werk van wil maken, temeer omdat ik in de wandelgangen vernomen heb dat jij meer zaken op eenzelfde wijze voor je uitschuift. Over jouw beweegredenen kan ik, mede gezien je leeftijd, gissen, maar het trekken van conclusies laat ik aan anderen over. Ik heb in ieder geval besloten dat het tijd is de juiste procedure te doorlopen, en dat betekent dat ik alvorens ik de deken over mijn ervaringen kan informeren, er moet proberen er met jou uit te komen. Dat doe ik bij deze. De zaak alsnog in behandeling nemen kan niet meer. Bijna een jaar na dato ga ik niet de inmiddels gemaakte afspraken met mijn ex-vrouw alsnog proberen te wijzigen. Ik ben wel benieuwd naar jouw reactie. Ik stel je in de gelegenheid om binnen 14 dagen op een passende wijze op deze e-mail te reageren, en ben benieuwd naar jouw voorstel in deze. Ik weet niet goed wat ik me moet voorstellen bij "probeer er met je advocaat eerst uit te komen" zoals op de site van Rijksoverheid staat. Ik wil je wel in de gelegenheid stellen om te reageren. Het is inmiddels 16 september 2020. Dat betekent dat ik zonder tegenbericht de Deken met alle bijbehorende stukken, na 1 oktober 2020 zal gaan benaderen.”

2.11 Bij e-mail van 1 oktober 2020 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:

“Het lukt mij vandaag niet meer inhoudelijk te reageren. Morgen wel. Vooralsnog heb ik uit jouw bericht - en niet alleen uit jouw berichten - de redelijk wederlegbare indruk gekregen dat [I] haar geheimhoudingsverplichting heeft geschonden. Dat zijn strafbare feiten en schadevergoedingsplichtige feiten. Ik begrijp niet wat je met een voorstel bedoelt. Ik verneem wel.”

2.12 Bij e-mail van 1 oktober 2020 heeft klager als volgt gereageerd:

“Ik heb kennisgenomen van uw reactie. Ik wil daar graag inhoudelijk op reageren. U geeft aan dat u de redelijk wederlegbare indruk heeft gekregen dat [I] haar geheimhoudingverplichting heeft geschonden. (…). [I] en ik hebben nooit inhoudelijk over zaken gesproken van uw kantoor. Nogmaals de indruk die u uit mijn bericht krijgt is in dit geval niet meer dan een aanname die u niet kunt stoelen op enig feit. Net zo goed kan de indruk die u mij hiermee geeft dat u op deze manier wilt proberen te voorkomen dat ik alsnog een klacht ga indienen bij de deken niet stoelen op een feit. Ik zal het bot zeggen, ik vind uw reactie laf en het voelt als een dreigement. Persoonlijk vind ik uw reactie een advocaat onwaardig. U reageert totaal niet op mijn grief. (…) In algemene zin valt het mij op dat u nu ineens WEL kunt reageren op mijn email, zei het op de laatste dag en niet inhoudelijk, om de zaak voor u uit te schuiven. Daarmee toont u zelf aan dat ik de werkwijze waarom ik een klacht wil indienen bij de deken niet zelf verzin. Als u mijn email goed gelezen had, had u gelezen dat ook IK niet weet op welke manier ik er nog met u uit zou moeten komen. Mijn zaak, d.w.z. de zaak die u zou moeten hebben behandeld. Heb ik inmiddels ZELF moeten afronden. Ik was gezien de werkwijze voor het indienen van een klacht bij de deken (…)  verplicht hier eerst met u over contact op te nemen. Dat heb ik bij deze gedaan. Wellicht heeft u zelf nog een voorstel. Graag verneem ik van U binnen een week binnen welke REDELIJKE termijn ik een inhoudelijke reactie op mijn klacht kan verwachten. Het liefst zie ik de reactie zoals u zelf aangeeft morgen (ik neem aan dat u 2 oktober bedoelt gezien het feit dat ik uw mail op 1 oktober ontving). Die heb ik NIET gehad. Verder lees ik graag in diezelfde mail of u nog een voorstel heeft waarmee ik kan leven (of zoals de site van Rijksoverheid zegt waardoor ik er met U alsnog ben uitgekomen).”

2.13 Bij e-mail van 7 oktober 2020 - met ‘Gedoe’ als onderwerp - heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:

“Ik laat ons emailverkeer vooralsnog maar voor wat het is. Ik teken daarbij wel aan gegronde redenen te hebben aan te nemen dat [I] haar geheimhoudingsverplichting heeft geschonden. Het is mij meegedeeld. Jij hebt kennelijk een voorstel voor ogen. Ik – op dit moment – (nog) niet. Ik stel voor dat jij een voorstel doet.”

2.14 Bij e-mail van 8 oktober 2020 heeft klager het volgende aan verweerder geschreven:

“Op het moment dat ik uw email ontvang rond ik het formulier richting de Deken af. Uw grieven richting [I] hebben NIETS te maken met het feit dat u verzaakt heeft mijn zaak op een goede manier af te ronden. Volgens mij heeft u niet goed gelezen wat ik in mijn vorige email geschreven heb, anders had u niet voor een tweede keer geprobeerd via dit argument mij te weerhouden van een formele klacht. Ik ben me er van bewust dat ik u het laatste kwartiertje ontnomen heb om te voldoen aan de week (de redelijke termijn) die ik u gegeven heb om te reageren. Maar normale mensen, gaan op een normaal tijdstip naar bed. Uw reactie is wederom een reactie waarin u het balletje teruglegt, en waarbij u wellicht van mening bent dat het elastiek nog rek genoeg heeft. Het feit dat ik als aanhef van de email "GEDOE" lees getuigt van weinig respect voor mij als cliënt. Daarbij mag het niet uitmaken of het hier gaat om een betalende cliënt of een service dossier. Afspraak is afspraak. Ik zal het minder formeel brengen [H]. Je mag een aardige vent zijn, maar je hebt mij bitter teleurgesteld, je hebt me laten vallen als een baksteen, ik heb geen goed contact meer met mijn ex-vrouw omdat ze denkt dat ik haar voor de gek heb gehouden met mijn advocaat verhaal, je hebt meer schade aangericht dan jij denkt. En het feit dat je dan je aanval op [I] inzet, tja, daar blijf ik buiten, maar ik denk dat je je onderschat wat dat van haar uit teweeg gaat brengen. Ik heb ook geen flauw idee wat jij denkt dat je daarmee gaat bereiken. Hoe dan ook staat het feit dat jij MIJN zaak niet naar behoren hebt afgehandeld daar volledig los van. Voor wat betreft mijn voorstel. Ik heb in het formulier richting de Deken wel aangegeven wat ik van JOU als voorstel wellicht wel verwacht had. Helaas vind jij dit, zoals jij het noemt gedoe, niet belangrijk genoeg om er zelf over na te denken. Ik zie wel hoe de Deken hier over denkt. Ik sluit mij bij jou begin zin aan en laat ons emailverkeer vooralsnog voor wat het is. Van jou krijg ik toch geen fatsoenlijk antwoord. We wachten beiden maar af wat de Deken van ons "gedoe" vindt.”

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij zijn zaak met betrekking tot een alimentatiekwestie niet serieus in behandeling heeft genomen. Klager heeft de zaak met zijn ex-vrouw zelf moeten afronden. Verweerder heeft op geen enkele e-mail gereageerd. Buiten het intakegesprek en één e-mail met een alimentatieberekening heeft klager niets van verweerder vernomen. De manier waarop verweerder probeert via een dreigement met betrekking tot [L] een klacht te voorkomen, is advocaat onwaardig en het lijkt op chantage.

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende aangevoerd. 4.2 Verweerder heeft de zaak wel serieus genomen. Hij heeft vanwege de relatie van klager met [L] klager bijgestaan op voor klager gunstige voorwaarden en heeft ruim vijf uur aan deze zaak besteed. Verweerder begrijpt het verwijt van klager daarom niet. Volgens verweerder heeft hij de correcte formule toegepast en een juiste berekening gemaakt voor klager.

5 BEOORDELING 5.1 De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Tot die professionele standaard behoort het inschatten van en informeren over proceskansen, procesrisico’s en de daaraan verbonden kosten. De advocaat dient voorts zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken, en deze ter voorkoming van misverstanden schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen (HvD 19 november 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:198). De omstandigheid dat verweerder en klager in een bijzondere relatie tot elkaar staan, ontslaat verweerder niet van enige verplichting die de professionele standaard met zich brengt. 5.2 Artikel 7.5 van Vordering op de advocatuur (Voda) bepaalt dat een advocaat een opdrachtbevestiging aan een cliënt dient te sturen. Regel 17 lid 2 van de Gedragsregels 2018 bepaalt dat de advocaat er zorg voor draagt dat bij het aanvaarden van de opdracht duidelijk afspraken zijn gemaakt over zijn honorarium, de doorbelasting van kosten en de wijze van declareren. Op grond van deze bepalingen was verweerder verplicht om klager een opdrachtbevestiging te sturen. Vast is komen te staan dat verweerder dat niet heeft gedaan en dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. 5.3 De raad overweegt dat uit de hiervoor genoemde maatstaf volgt dat een advocaat als opdrachtnemer regie behoort te voeren. Dat brengt mee dat een advocaat met een cliënt de strategie moet bespreken en hem adviseert over de voorgestane aanpak van de zaak en alle opties bespreekt. Gedragsregel 16 leidt ertoe dat de afspraken daarover schriftelijk moeten worden vastgelegd met de cliënt. De raad stelt vast dat een schriftelijk stuk, inhoudende de tussen verweerder en klager gemaakte afspraken over wat verweerder voor klager zou doen, ontbreekt. Dat is volgens de hiervoor genoemde maatstaf tuchtrechtelijk verwijtbaar. 5.4 De raad oordeelt verder dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij binnen een redelijke termijn op adequate wijze reageert op e-mails van zijn cliënt. Op grond van de stukken stelt de raad vast dat verweerder meermalen gedurende langere tijd niet heeft gereageerd op (begrijpelijke en redelijke) verzoeken van klager, zijn cliënt. Verweerder heeft daarmee niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. 5.5 Zoals hierboven is vastgesteld, heeft verweerder de afspraken die hij met klager heeft gemaakt niet schriftelijk vastgelegd. Hierdoor kan achteraf niet meer worden vastgesteld welke afspraken er tussen verweerder en klager zijn gemaakt. Deze onduidelijkheid komt voor risico van verweerder. De raad is van oordeel dat het op grond van de door en namens klager gestuurde e-mails voor verweerder duidelijk had moeten zijn wat klager van hem verwachtte; klager wilde op korte termijn een alimentatieberekening ontvangen waarmee hij een gedegen voorstel met betrekking tot de alimentatie aan zijn ex-echtgenote kon doen. Het enige wat verweerder echter aan klager heeft gestuurd, is een zeer korte indicatieve berekening. Gelet op het doel waarvoor klager deze berekening nodig had, had verweerder hiermee niet mogen volstaan. Klager heeft daarmee niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. 5.6 Gelet op het vorengaande is de raad van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 7.5 Voda en artikel 46 Advocatenwet, zoals onder meer uitgewerkt in gedragsregels 16 lid 1 en 17 lid 2. De raad zal de klacht gegrond verklaren.

6 MAATREGEL 6.1 De raad heeft vastgesteld dat verweerder ten aanzien van de behartiging van de belangen van klager niet heeft gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Zowel zijn inhoudelijke bijstand als zijn communicatie met klager was onder de maat. Verweerder heeft in strijd met verschillende gedragsregels gehandeld en heeft daarmee de kernwaarde deskundigheid geschonden. 6.2 In het nadeel van verweerder houdt de raad rekening met de omstandigheid dat verweerder in deze zaak meermalen zijn ongenoegen heeft geuit over het – in zijn ogen – onjuiste handelen van de partner van klager, die in dienst was bij verweerder. De raad acht dat ongepast en laakbaar. Voorts houdt de raad er rekening mee dat verweerder onvoldoende blijk heeft gegeven van inzicht in de klachtwaardigheid van zijn handelen. 6.3 Rekening houdend met alle omstandigheden acht de raad de maatregel van een berisping passend en gebonden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) €  50,- aan forfaitaire reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21-380/AL/OV.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van berisping op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. P. Rijnsburger en G.N. Paanakker, leden, bijgestaan door mr. mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2022.

Griffier                                                          Voorzitter

Verzonden d.d. 21 februari 2022