Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-02-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:293

Zaaknummer

21-300/AL/MN

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Er wordt (onder meer) geklaagd dat verweerder niet zorg heeft gedragen voor een opheffing of afwikkeling van beslagen daterende uit 2015. De raad is van oordeel dat verweerder de grenzen van de aan hem toekomende (grote) vrijheid als advocaat van de wederpartij niet heeft overschreden. Het stond verweerder vrij om – namens zijn cliënten – niet in te gaan op de verzoeken van klaagster om de beslagen op te heffen dan wel af te wikkelen. Daarbij acht de raad van belang dat de beslagen weliswaar al in 2015 zijn gelegd, maar klaagster pas in juli en augustus 2020 heeft verzocht om de beslagen op te heffen. Bovendien heeft verweerder bij e-mail van 2 september 2021 een voorstel gedaan om de beslagen af te wikkelen, maar daarop heeft de advocaat van klaagster geantwoord dat klaagster eerst de klacht bij de deken afgewikkeld wil zien en op dit moment niets meer met de beslagen te doen. Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 21 februari 2022 in de zaak 21-300/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klaagster vertegenwoordiger: J.W.M. H oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 1 september 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 30 maart 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1239665 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 december 2021. Daarbij was verweerder aanwezig. Namens klaagster was niemand verschenen. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klaagster is verwikkeld in een geschil met de heer Van den B. en P. BV. Verweerder staat Van den B. en P. BV bij. 2.3 Verweerder heeft namens zijn cliënten op 30 oktober 2015 beslag laten leggen op een bankrekening bij de ING-bank van klaagster en op 4 november 2015 op een Volvo van klaagster. 2.4 Op 4 mei 2016 heeft de rechtbank vonnis gewezen in een zaak tussen de cliënten van verweerder en klaagster. 2.5 Op 3 augustus 2016 heeft verweerder namens zijn cliënten klaagster gedagvaard in hoger beroep tegen het vonnis van 4 mei 2016, doch hij heeft deze dagvaarding niet aangebracht. 2.6 Bij e-mail van 29 juli 2020 heeft de advocaat van klaagster aan de gerechtsdeurwaarder doorgegeven dat klaagster wil dat de Volvo waarop in 2015 beslag is gelegd, wordt opgehaald door zijn opdrachtgever, dan wel dat de opdrachtgever het conservatoir beslag opheft. 2.7 De gerechtsdeurwaarder heeft deze e-mail aan verweerder doorgestuurd met het verzoek om hierop te reageren. 2.8 Bij e-mail van 20 augustus 2020 heeft de advocaat van klaagster aan de deurwaarder, met verweerder in de cc, verzocht om de beide beslagen op te heffen. 2.9 Bij e-mail van 24 augustus 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder aan de advocaat van klaagster laten weten dat beslagen in beginsel worden opgeheven door de rechter of door de beslagleggende partij en dat het niet aan de gerechtsdeurwaarder is om daartoe over te gaan. 2.10 Bij e-mail van 24 augustus 2020 heeft de advocaat van klaagster aan verweerder verzocht om het beslag op te heffen en daarin ook medegedeeld dat indien verweerder niet reageert of de beslagen niet opheft, klaagster een klacht tegen verweerder zal indienen bij de deken. 2.11 Bij e-mail van 1 september 2020 heeft verweerder het volgende aan de advocaat van klaagster laten weten:

“Goed en duidelijk: uw cliënt heeft hoger beroep ingesteld, waardoor van een eindvonnis nog geen sprake was en waardoor het conservatoir beslag niet kon overgaan in een voor executie vatbaar beslag.”

2.12 Bij e-mail van 2 september 2020 heeft de advocaat van klaagster aan verweerder laten weten dat verweerder twee verschillende procedures door elkaar heeft gehaald en dat zijn cliënten niet in hoger beroep zijn gegaan tegen het vonnis van 4 mei 2016, maar dat de cliënten van verweerder een hogerberoepdagvaarding hebben laten betekenen. 2.13 Bij e-mail van 2 september 2020 heeft verweerder als volgt op die e-mail van de advocaat van klaagster gereageerd:

“Ik was inderdaad in de onjuiste veronderstelling dat de beslagen gelegd waren op de zaak waarvoor u namens uw cliënt hoger beroep heeft ingesteld. Kunt u mij inmiddels over de stand van het hoger beroep berichten? Als uw cliënt meent dat het beslag te lang is blijven liggen en als uw cliënt daar last van meent te hebben en als uw cliënt wil dat het beslag wordt verwijderd, wat hield dan uw cliënt (bij monde van u) tegen om een kort telefoontje te plegen of om hierover een e-mail te sturen? In dat geval had namelijk het beslag direct uitgewonnen geworden. Immers, de enige reden dat het beslag is blijven liggen komt voort uit de onjuiste veronderstelling dat het beslag (mede) zag en ziet op de zaak die u in hoger beroep heeft doorgezet. Er is ook anderszins niet door uw cliënt uitvoering gegeven aan het eindvonnis. In dat eindvonnis is een bedrag van bijna € 12.000 aan cliënt toegekend. Het betoog over de gestelde stallingskosten begrijpt cliënt ook niet. Immers, uw cliënt heeft altijd in de auto mogen blijven rijden. Verondersteld wordt dat uw cliënt dat ook gewoon heeft gedaan. De auto is nimmer daadwerkelijk in beslag genomen door de gerechtsdeurwaarder. Van stallingskosten is dan ook reeds hierom geen sprake. De waarde van de auto was ten tijde van het beslag om en nabij € 2.250. Graag verneem ik van u met een enkel woord waar de auto staat. Ik zal dan cliënt verzoeken om de auto aldaar op te halen. Graag verneem ik van u datum en tijdstip waarop de auto opgehaald kan worden onder afgifte van sleutels en papieren. Cliënt gaat er hierbij van uit dat de auto een geldige APK heeft en geen gebreken. Ook verneem ik verder graag van u hoe uw cliënt het restant van de vordering gaat aflossen. Na ontvangst van de auto zal het beslag direct worden opgeheven voor zover deze niet reeds alsdan van rechtswege komt te vervallen. Ten aanzien van de ING bank heb ik u reeds bericht dat het beslag kan worden opgeheven met instemming van beide partijen, onder de voorwaarde dat een eventueel positief banksaldo wordt overgeboekt naar de bankrekening van cliënt. Kunt u mij ook hierover aangeven dat u daarmee instemt? Dan kunnen wij dit direct in orde maken.”

2.14 Bij e-mail van 2 september 2020 heeft de advocaat van klaagster het volgende aan verweerder laten weten:

“Dank voor uw bericht. Uw uitleg overtuigt niet, nu de beslagen al dateren van ruim voor het hoger beroep dat is ingesteld in de zaak tegen mijn cliënt in privé. Client houdt voor dat de auto niet apk gekeurd is nu deze als zodanig rijp was en is voor de sloop. Client heeft mij verder te verstaan gegeven eerst de klacht tegen u bij de Deken afgewikkeld te willen zien en op dit moment verder niets meer met de beslagen te doen. Het is derhalve aan u cq. uw cliënt om de beslagen via de deurwaarder uit te winnen.”

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) niet te antwoorden op vragen van klaagster, de advocaat van klaagster en de deurwaarder, inzake een door hem in 2015 gelegd beslag op een auto, te weten een Volvo; b) niet te antwoorden op vragen van klaagster, de advocaat van klaagster en de deurwaarder, inzake een door hem in 2015 gelegd beslag op een bankrekening bij de ING bank; c) niet zorg te dragen voor een opheffing of afwikkeling van deze beslagen daterende uit 2015.

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende aangevoerd.Klachtonderdelen a) en b) 4.2 Het had verweerder gesierd om eerder te reageren. Verweerder heeft echter niet klachtwaardig gehandeld door 6 weken na de eerste e-mail omtrent het beslag te reageren. Er is geen enkel rechtens belang van klaagster geschaad.Klachtonderdeel c) 4.3 Het stond verweerder vrij om namens zijn cliënten beslag te leggen. Het stond hem vrij om zijn cliënten bij te staan zoals het hem goeddunkt. Hij is daarbij geen grenzen overgegaan. In het kader van een voorgestelde regeling is eerder wel verzocht om opheffing van het beslag door klaagster maar dat voorstel deed de financiële belangen van zijn cliënten geen recht dus hij heeft die voorstellen genegeerd. Van de kant van klaagster is nooit eerder dan in juli 2020 een verzoek tot opheffing is gedaan.

5 BEOORDELING 5.1 De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.Klachtonderdelen a) en b) 5.2 Klaagster verwijt verweerder dat hij niet (tijdig) heeft gereageerd op vragen van klaagster, de advocaat van klaagster en de deurwaarder. De raad stelt vast dat verweerder na ongeveer zes weken op de (eerste) e-mail van de advocaat van klaagster heeft gereageerd. Verweerder heeft uitgelegd dat hij naar aanleiding van de e-mail met zijn cliënt moest overleggen, maar dat zijn cliënt met vakantie was. De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder door te handelen als hij heeft gedaan richting klaagster de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Er bestaat geen algemene verplichting om altijd binnen een bepaalde termijn te reageren op brieven, e-mails en telefoontjes van een wederpartij. Niet is gebleken dat verweerder door op deze termijn op de verzoeken van de wederpartij te reageren, de belangen van klaagster onnodig of onevenredig heeft geschaad. Dat betekent dat deze klachtonderdelen ongegrond zullen worden verklaard.Klachtonderdeel c) 5.3 De raad is van oordeel dat verweerder de grenzen van de aan hem toekomende (grote) vrijheid als advocaat van de wederpartij niet heeft overschreden. Het stond verweerder vrij om – namens zijn cliënten – niet in te gaan op de verzoeken van klaagster om de beslagen op te heffen dan wel af te wikkelen. Daarbij acht de raad van belang dat de beslagen weliswaar al in 2015 zijn gelegd, maar klaagster pas in juli en augustus 2020 heeft verzocht om de beslagen op te heffen. Bovendien heeft verweerder bij e-mail van 2 september 2021 een voorstel gedaan om de beslagen af te wikkelen, maar daarop heeft de advocaat van klaagster geantwoord dat klaagster eerst de klacht bij de deken afgewikkeld wil zien en op dit moment niets meer met de beslagen te doen. Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, K.F. Leenhouts, C.W.J. Okkerse en C.A.Th. Philipsen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2022.

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden d.d. 21 februari 2022