Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-10-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:206

Zaaknummer

22-408/A/NH

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Ongegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. De Raad is van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in een familierechtelijke procedure een door haar cliënt opgestelde brief, met daarin onder meer privacygevoelige informatie over de dochter van de procederende partijen, ongefilterd door te zenden aan de rechtbank. Daarnaast is de Raad van oordeel dat verweerster binnen de grenzen van het toelaatbare is gebleven met de in haar pleitaantekeningen gemaakte opmerkingen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 24 oktober 2022 in de zaak 22-408/A/NH naar aanleiding van de klacht van:

klaagster gemachtigde: mr. I. Vledder

over:

verweerster gemachtigde: mr. E. Lam

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 30 januari 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2    Op 10 mei 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk ks/ss/1734345 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 september 2022. Daarbij waren klaagster en verweerster, alsmede hun gemachtigden, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.  1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. 2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klaagster is gehuwd geweest. Uit dat huwelijk zijn drie kinderen geboren. Omtrent 2016 is klaagster gescheiden. 2.3    Verweerster staat sinds 2015 de ex-echtgenoot van klaagster bij als advocaat. Tussen klaagster en haar ex-echtgenoot zijn sinds de echtscheiding diverse procedures gevoerd. 2.4    Bij brief van 9 november 2020 heeft verweerster, in een procedure tussen haar cliënt en klaagster inzake de zorgregeling met betrekking tot de dochter van partijen, aan de rechtbank Amsterdam onder meer een door haar cliënt op 8 november 2020 opgestelde brief gezonden. De brief van verweerster vermeldt daarover het volgende: “In bovengenoemde zaak zend ik u de volgende stukken. -    Visie van de man over de stand van zaken. (…)” 2.5    Op of omstreeks 18 januari 2021 heeft verweerster aan de rechtbank een reactie van haar cliënt op een brief van klaagster van 15 januari 2021 gezonden. 2.6    Bij brief van 17 januari 2022 heeft verweerster in een procedure tussen haar cliënt en klaagster inzake de kinderalimentatie en de hoofdverblijfplaats van de dochter van partijen, aan de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, een aantal producties gezonden. Daarbij was onder meer een productie met nummer 26 gevoegd. Dit betrof een door de cliënt van verweerster zelf opgestelde productie, waarin door haar cliënt een reactie werd gegeven op een productie van klaagster. De brief van verweerster vermeldt daarover, voor zover hier van belang het volgende: “Hoofdverblijfplaats (dochter) Productie 26    Reactie van de man over de hoofdverblijfplaats (dochter) + onderliggende stukken De man meent dat de wijziging van de hoofdverblijfplaats – mede in verband met het hoge schoolverzuim en de afwezigheid van de vrouw in Haarlem – niet in het belang van (dochter) is.” 2.7    Op 27 januari 2022 heeft in voormelde procedure bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij heeft verweerster in haar pleitaantekeningen het volgende, voor zover hier van belang, namens haar cliënt naar voren gebracht.   “Ingangsdatum 5. (…) De vrouw heeft ook altijd de middelen gehad om te betalen en zij heeft beschikking over extra gelden gehad omdat de man dubbel voor de kinderen heeft betaald doordat de vrouw alimentatie heeft geïnd op basis van een (later bleek) achterhaalde beschikking en aan haar geen terugbetalingsverplichting werd opgelegd: de middelen zijn bij de vrouw aanwezig, het is de wil om te betalen die bij de vrouw ontbreekt. Ook nu beschikt zij over een aanzienlijk salaris en een vermogen zodat een vaststelling voor (zoon) vanaf september 2018 en voor (dochter) vanaf maart 2020 tot de mogelijkheden behoort. De vrouw legt de verantwoordelijk compleet bij de man en beschuldigd hem van pesterij en veegt daarmee haar eigen straatje schoon. Ook zou hij haar niet voldoende financiële stukken hebben overlegd. Dat is grote onzin: er zijn hele stapels financiële stukken overgelegd maar het was nooit genoeg. De man heeft zich nooit onwelwillend opgesteld en hoopte dat partijen nu een keer zonder procedures en advocaten afspraken konden maken. Dat wordt hem nu aangerekend. De vrouw daarentegen levert al die tijd nagenoeg geen of onvolledige stukken aan. En nog steeds geeft zij geen volledige inzage. Daarover later meer. (…) Hoofdverblijfplaats (dochter) (…) 32. Sinds (dochter) vaker bij haar moeder verblijft is het schoolverzuim weer toegenomen. De school acht dit problematisch. Er speelt sinds het onrechtmatige verblijf op Bonaire ook een vervelende zaak tussen school en de vrouw over het onrechtmatig verzuim. De man vreest dat de huurwoning van de vrouw slechts een lux onderkomen is voor (dochter) zonder enig toezicht. De man heeft zijn zorgen al uitvoering uiteengezet (productie 26). Hij zal (dochter) nooit tegen houden naar haar moeder te gaan, zo vaak zij wenst maar dat ziet meer op de zorgregeling/ contactmomenten. De man acht het in het belang van (dochter) dat zij haar (officiële) hoofdverblijfplaats bij de man houdt.”    3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende. a)    Verweerster heeft zich in de pleitnota van 27 januari 2022 onnodig grievend jegens klaagster uitgelaten en heeft dat tevens gedaan door het indienen van productie 26, die volgens klaagster alleen tot doel heeft om haar zwart te maken. b)    Verweerster heeft met het aan de rechtbank doorzenden van productie 26 niet de-escalerend opgetreden. c)    In productie 26 staan onjuistheden.

4    VERWEER  4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    Voorop wordt gesteld dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 5.2    In familiekwesties geldt op deze maatstaf nog een aanvulling, namelijk dat de advocaat in familiekwesties in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen (Hof van discipline ’s-Hertogenbosch 5 februari 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:32). Klachtonderdeel a 5.3    Het eerste klachtonderdeel richt zich tegen uitingen van verweerster in de pleitaantekeningen van 27 januari 2022 (zie 2.7). Het gaat daarbij om het volgende tekstgedeelte in die pleitaantekeningen: “De vrouw legt de verantwoordelijk compleet bij de man en beschuldigd hem van pesterij en veegt daarmee haar eigen straatje schoon. Ook zou hij haar niet voldoende financiële stukken hebben overlegd. Dat is grote onzin: er zijn hele stapels financiële stukken overgelegd maar het was nooit genoeg.”.  Klaagster stelt dat zij in die passage met name het verwijt dat zij haar “eigen straatje schoon” zou vegen en de woorden “grote onzin” als onnodig grievend heeft ervaren en dat verweerster daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.  5.4    Hoewel de raad er enig begrip voor kan hebben dat klaagster de door verweerster in voormelde passage gebruikte beeldspraak over het door klaagster schoon vegen van haar eigen straatje en de woorden grote onzin als kwetsend heeft ervaren, is de raad van oordeel dat verweerster daarmee is gebleven binnen de grenzen van de vrijheid die verweerster als advocaat bij de behartiging van de belangen van haar cliënt toekomt. Het gebruik van de woorden “grote onzin” in voormelde passage is weliswaar stevig, zoals door verweerster ter zitting zelf ook toegegeven, maar acht de raad in de context waarin deze door verweerster zijn gebruikt, namelijk als reactie op een verwijt van klaagster aan de cliënt van verweerster dat deze niet voldoende financiële stukken zou willen overleggen, niet verwijtbaar in tuchtrechtelijk zin. Verweerster is daarmee naar het oordeel van de raad binnen de grenzen van het toelaatbare gebleven. Dit klachtonderdeel slaagt daarmee niet. 5.5    Voor zover dit klachtonderdeel ook ziet op uitlatingen in productie 26, faalt de klacht op de gronden die hieronder worden genoemd, en die er op neerkomen dat niet is gebleken dat verweerster niet mocht uitgaan van de juistheid van hetgeen haar cliënt in die productie had geschreven, en dat de passages waaraan klaagster aanstoot neemt ook ter zake doende zijn gegeven de aard van het kwestie waarover de rechter in die procedure moest beslissen. Klachtonderdelen b en c     5.6    Het tweede en het derde klachtonderdeel lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Deze richten zich tegen de brief van de ex-echtgenoot van klaagster, die verweerster als productie 26 aan de rechtbank heeft doorgezonden. Klaagster stelt dat verweerster met het integraal en ongefilterd doorzenden van deze brief klachtwaardig heeft gehandeld, omdat in de brief onjuistheden over klaagster staan waardoor het geschil onnodig is geëscaleerd. Ook is er privacy-gevoelige informatie over de minderjarig dochter van partijen in de brief  opgenomen; een en ander zonder dat door verweerster aan de rechtbank duidelijk is gemaakt ter onderbouwing van welke stelling dit processtuk dient. Klaagster stelt dat verweerster het standpunt van haar cliënt zelf zakelijk had moeten weergeven, omdat een advocaat juist de rol heeft om het standpunt van haar cliënt te filteren en waar nodig te de-escaleren. Door de gekozen handelwijze is dit niet gebeurd en heeft verweerster onvoldoende professionele afstand jegens haar cliënt gehouden, aldus klaagster. 5.7    Bij de beoordeling van deze klachten wordt voorop gesteld dat, anders dan klaagster kennelijk meent, er geen rechtsregel is die zich er tegen verzet dat een advocaat een door de cliënt opgestelde brief doorzendt aan de rechtbank. De enkele omstandigheid dat een advocaat als belangenbehartiger is ingeschakeld betekent immers niet dat producties die door de advocaat aan de rechtbank worden gezonden, altijd door de advocaat zelf dienen te zijn opgesteld. Wel volgt uit hetgeen hiervoor onder 5.1 en 5.2 reeds is overwogen, dat op de advocaat de plicht rust om te controleren of de inhoud van een door de cliënt ter behartiging van zijn belangen zelf opgestelde productie onnodige polarisatie teweeg brengt (bijvoorbeeld omdat deze onnodig grievend is voor de wederpartij).  5.8    Uit de begeleidende brief waarin verweerster productie 26 aan de rechtbank heeft aangeboden, blijkt dat daarin door verweerster aan de rechtbank is gemeld dat die productie een door haar cliënt opgestelde brief is waarin deze naar voren brengt waarom hij meent dat de hoofdverblijfplaats van de dochter niet moet worden gewijzigd (zie 2.6). Ook in de pleitaantekeningen van 27 januari 2022 heeft verweerster dat gemeld, met vermelding van een aantal door haar cliënt aangevoerde argumenten (zie 2.7). De raad is van oordeel dat verweerster daarmee voldoende aan de rechtbank duidelijk heeft gemaakt dat hetgeen in die brief naar voren is gebracht de mening van haar cliënt is en welke feiten haar cliënt daarmee onder de aandacht van de rechtbank wil brengen. In de stelling dat verweerster met het doorzenden van productie 26 onvoldoende professionele afstand jegens haar cliënt heeft gehouden, wordt klaagster daarom niet gevolgd.   5.9    In een e-mail van 13 februari 2022 is klaagster uitgebreid ingegaan op de inhoud van de als productie 26 door verweerster doorgezonden brief. Klaagster heeft daarin betwist dat hetgeen door haar ex-echtgenoot in die brief is gesteld juist is, dan wel aangevoerd dat de daarin door haar ex-echtgenoot gegeven informatie onnodig escalerend is. Ten aanzien daarvan merkt de raad allereerst op dat klaagster onvoldoende heeft onderbouwd dat verweerster bij het doorzenden van die brief niet van de juistheid van de daarin door haar cliënt gestelde feiten heeft mogen uitgaan en dat zich hier het uitzonderingsgeval voordeed dat verweerster de door haar cliënt gestelde feiten eerst had moeten verifiëren. Voorts blijkt uit de stellingen van klaagster dat zij het met name als pijnlijk heeft ervaren dat haar ex-echtgenoot in die brief privacy-gevoelige informatie over de minderjarige dochter van partijen naar voren heeft gebracht en dat die informatie bij de rechtbank en het gerechtshof terecht is gekomen. De raad merkt ten aanzien daarvan evenwel op dat de procedure waarin de brief is ingebracht betrekking had op een geschil tussen klaagster en haar ex-echtgenoot over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige dochter. In een dergelijke procedure wordt door de rechtbank beslist aan de hand van het belang van het kind. Privacy-gevoelige informatie over het minderjarige kind kan daarbij relevant zijn voor de door de rechtbank te maken belangenafweging. Nu het de taak van verweerster is om in het kader van die belangenafweging het standpunt van haar cliënt zo goed mogelijk naar voren te brengen, acht de raad het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerster privacy-gevoelige informatie over de dochter van klaagster heeft doorgezonden aan de rechtbank.  5.10    De raad komt gelet op het voorgaande tot de slotsom dat verweerster bij de behartiging van de zaak voor haar cliënt jegens klaagster niet de grenzen heeft overschreden die zij als advocaat van de wederpartij in acht diende te nemen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet is geen sprake. De raad verklaart de klacht derhalve in al haar onderdelen ongegrond. 

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart de klacht ongegrond. Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. D. Horeman en K.C. van Hoogmoed, leden, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2022.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 24 oktober 2022