Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-10-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:250

Zaaknummer

22-183/AL/MN

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij in een familiekwestie. Uit het gebruik van de woorden ‘labiel’ en ‘hoer’ om klaagster en haar gedrag mee aan te duiden in relatie tot haar geschiktheid als ouder leidt de raad af dat verweerder zich heeft laten meeslepen door de emoties van zijn cliënt ten opzichte van klaagster, terwijl hij hier juist met een professionele afstand mee om had moeten gaan. De uitlatingen over het liefdesleven van klaagster zijn niet alleen onnodig maar ook onnodig grievend ten opzichte van klaagster. Niet gebleken van enig zelfinzicht bij verweerder. Klacht gedeeltelijk gegrond. Berisping en proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 31 oktober 2022 in de zaak 22-183/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klaagster over:verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 17 augustus 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 1 maart 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1505444/FB/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 augustus 2022. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Verweerder staat de ex-partner van klaagster bij in een procedure tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap. 2.3 Op 21 augustus 2020 is namens klaagster een verzoek voorlopige voorzieningen bij de rechtbank ingediend. 2.4 Op 23 september 2020 heeft verweerder namens zijn cliënt een verweerschrift voorlopige voorzieningen bij de rechtbank ingediend. Daarin heeft verweerder onder meer het volgende over klaagster opgenomen:

‘1.29. (…) Gezien de hierboven geschetste tegenstrijdigheden in het gedrag van de vrouw en haar impulsieve handelen vreest de man dat de vrouw op dit moment erg labiel is en niet goed in staat is om haar handelen te kunnen overzien. Dat dat schadelijk is voor de kinderen is evident en hierna zal blijken dat de kinderen ook aantoonbaar schade lijden als gevolg van de labiliteit van de vrouw.

1.30. Die labiliteit wordt nog eens benadrukt door de wijze waarop de vrouw inmiddels met de man is omgegaan (…)

2.10. Waar de vrouw dit bijbaantje van de kinderen heeft opgezegd zonder dat met de kinderen te overleggen dan is dan een grove fout en ernstig nalatig en verwijtbaar. De man wijt deze grove fout van de vrouw aan haar labiele toestand. (…)

3.10. Gezien de betrekkelijk labiele toestand waarin de vrouw verkeert is de man van mening dat zij niet de eerst aangewezen persoon is die voorlopig de volledige zorg voor de kinderen kan dragen. (…)’

2.5 De voorlopige voorzieningen zijn op de zitting van 25 september 2020 (hierna: de zitting) door de rechtbank behandeld. 2.6 Naar aanleiding van de zitting heeft verweerder op 7 oktober 2020 een e-mail naar de advocaat van klaagster verstuurd waarin verweerder akkoord gaat met het plannen van een viergesprek. In zijn e-mail heeft verweerder onder meer de volgende tekst opgenomen:

‘Cliënt is er inmiddels achter gekomen dat uw cliënte de laatste tijd er een soort van dubbelleven op na heeft gehouden. (…) Uw cliënte heeft daar op kosten van het bedrijf van mijn client overdag een kamer (…) gehuurd mét roomservice terwijl zij in de weken daarvoor al druk doende is geweest met de aanschaf van allerlei pikante lingerie.

(…)

Uw cliënte leert het blijkbaar niet en kan het ook kennelijk niet nalaten om toch nog steeds intimiteit te zoeken buiten de relatie met mijn client, getuige hetgeen client nu weer heeft ontdekt. De omstandigheid dat uw cliënte hier nu ook over heeft gelogen tegen mijn client en dat ook nog eens een keer heeft gedaan tegen de kinderen maakt dat uw cliënte zich als partner en ouder wel heel erg diskwalificeert.

(…)

Daar komt nog bij dat cliënt onlangs binnen de directe omgeving in (…) vernam dat daar verhalen rondzingen over het nogal losbandige gedrag van uw cliënte, waarbij uw cliënte wordt geduid als “die hoer van (…)”. Uw cliënte dient zich echter te realiseren dat zij wel de moeder van de kinderen van partijen is.

(…)

Echter is nu dus toch gebleken dat er in de rondzingende verhalen een kern van waarheid zit maakt cliënt zich niet alleen zorgen over het geestelijk welzijn van de kinderen maar ook hun fysieke gezondheid. Immers is het juist in deze coronatijd van het grootste belang dat uw cliënte met haar losbandige gedrag de kinderen niet besmet met het coronavirus.

(…)

Mijn cliënt dat het beter is dat uw cliënte zich maar een tijdje afzijdig houdt, ver weg van (…) en de kinderen dan ook meer met rust laat. Uw cliënte kan dan in alle rust weer werken aan het normaliseren van haar gedrag en het verbeteren van haar imago.’

2.7 Op 8 oktober 2020 heeft de advocaat van klaagster in zijn reactie op verweerders e-mail geschreven:

‘Uw toonzetting en verwijten in de mail zijn weinig constructief voor partijen en zet de verhouding enkel nog meer op scherp.’

2.8 Op 15 oktober 2020 heeft verweerder de advocaat van klaagster gemaild over onder meer de verhuizing van zijn cliënt en de toegang tot de woning. In zijn e-mail heeft verweerder het volgende vermeld:

‘Uw gemis aan kennis en/of gezag heeft uw cliënte echter kennelijk doen besluiten dat zij gisterenmiddag, vergezeld van een slotenmaker en haar familie, zich de toegang tot de woning heeft verschaft en de sloten heeft veranderd. (…) Cliënt is onthutst over het feit dat uw cliënte meent tot een zo ver gaande eigenrichting te gaan en vraagt zich af of zij met zo’n Wild West vertoning helemaal geen fatsoensgrenzen kent. Dat geldt eens temeer aangezien uw cliënte mijn cliënt ook nog eens heeft willen laten opdraaien voor verboden wapenbezit.

(…)

Ik hoop oprecht dat u uw cliënte ertoe kunt bewegen dat zij zich in het vervolg op een normale wijze in deze onderhand toch wel erg ontsporende scheiding zal weten te gedragen, anders vraag ik mij af wat voor zin het heeft om met u nog nader te overleggen.

(…)’

2.9 Op 6 november 2020 is namens klaagster bij de rechtbank een verzoek tot ontbinding geregistreerd partnerschap ingediend. Vervolgens heeft verweerder op 1 februari 2021 een verweerschrift ingediend. In dat verweerschrift heeft verweerder onder meer het volgende vermeld:

‘2.1. (…) Gezien de hierboven geschetste tegenstrijdigheden in het gedrag van de vrouw en haar impulsieve handelen kan de man tot geen andere conclusie komen dan dat de vrouw op dit moment erg labiel is en niet goed in staat is om haar handelen te kunnen overzien. Dat dat schadelijk is voor de kinderen is evident en hierna zal blijken dat de kinderen ook aantoonbaar schade lijden als gevolg van de labiliteit van de vrouw.

2.2. Die labiliteit wordt nog eens benadrukt door de wijze waarop de vrouw inmiddels met de man is omgegaan door hem bij derden zwart te maken en neer te zetten als onbetrouwbaar (…) De vrouw is het kompas volledig kwijt. (…)’

2.10 Op 20 mei 2021 heeft verweerder aan de advocaat van klaagster een e-mail gestuurd in verband met het ontbreken van een ouderschapsplan. In zijn e-mail heeft verweerder onder meer het volgende vermeld:

‘Ik vraag mij af hoe uw cliënte zich dat dan ook in de toekomst voorstelt want de kinderen zijn nog zo klein dat partijen nog lang zullen moeten overleggen. Uw cliënte kan toch niet veronderstellen dat Stadsteam (…) daar steeds bij betrokken moet zijn. Dat zou toch ook een blamage voor uw cliënte zijn. Zij dient als ouder in staat te zijn om gewoon met mijn cliënt aan tafel te zitten voor normaal ouderlijk overleg Als uw cliënte dat niet kan dan diskwalificeert zij zich als ouder.’

2.11 De rechtbank heeft op de zitting van 25 juni 2021 het verzoek tot ontbinding geregistreerd partnerschap behandeld.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door zich onnodig grievend over klaagster uit te laten en haar zaken te verwijten die onjuist zijn. In dat verband wijst  klaagster op de e-mails van verweerder van 7 en 15 oktober 2020 en zijn e-mail van 20 mei 2021. Daarbij heeft klaagster opgemerkt dat verweerder haar in deze e-mails persoonlijk beledigt en beschuldigt van gedragingen die er in zijn visie toe leiden dat klaagster niet zou functioneren in haar ouderschap. Volgens klaagster zet verweerder haar weg als onfatsoenlijk en labiel en dat ervaart zij als kwetsend. Ook wijst klaagster naar het door verweerder ingediende verweerschrift voorlopige voorzieningen van 23 september 2020 waarin verweerder haar meerdere keren als ‘labiel’ heeft omschreven en naar het verweerschrift ontbinding geregistreerd partnerschap van 1 februari 2021, waarin verweerder zijn opmerkingen over de labiliteit van klaagster heeft herhaald. Volgens klaagster heeft verweerder bepaalde gedragingen aan haar toegeschreven die niet alleen onjuist zijn, maar ook niet ter zake doende in de procedures tussen haar en haar ex-partner. Klaagster wijst erop dat van een familierechtadvocaat enige distantie mag worden verwacht ten opzichte van emoties en spanningen die tussen partijen spelen, maar doen de uitlatingen in zijn e-mails vermoeden dat verweerder zich met zijn cliënt vereenzelvigt en zich niet bewust is van zijn rol als advocaat. 3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken van klaagster ingaan.

4 VERWEER 4.1 Verweerder voert tegen de klacht verweer en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder benadrukt dat hem een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt en dat hij daarbij geen norm heeft geschonden. Verweerder wijst er – kort gezegd – op dat hij in de bewuste e-mails en verweerschriften het standpunt en de mening van zijn cliënt heeft weergegeven. Volgens verweerder dienen de uitlatingen in de e-mails en verweerschriften in de juiste context te worden geplaatst. Ten aanzien van zijn e-mail van 7 oktober 2020 wijst verweerder erop dat die uitsluitend naar de advocaat van klaagster is verstuurd met het doel om het gedrag van klaagster te normaliseren en haar imago te verbeteren en dat de uitlatingen in deze e-mail niet in de processtukken zijn herhaald. Volgens verweerder was de passage waarin het woord ‘hoer’ is vermeld voor het standpunt van zijn cliënt functioneel en kan dat niet als onnodig grievend worden gezien. Ook het gebruik van het woord ‘labiel’ in de verweerschriften had volgens verweerder een functie en was niet bedoeld om klaagster slechts te diskwalificeren. 4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING 5.1 De klacht gaat over het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster.  Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline komt aan een advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. In familiezaken moet een advocaat daarnaast waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, omdat met name de belangen van kinderen een grote rol kunnen spelen. 5.2 De raad is op grond van de stukken en de ter zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat verweerder als advocaat in de familiekwestie tussen klaagster en zijn cliënt de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. De wijze waarop verweerder het vermeende liefdesleven van klaagster in de beide verweerschriften en in de e-mail van 7 oktober 2020 (zie 2.4, 2.6 en 2.9) aan de kaak heeft gesteld en daarbij de relatie heeft gelegd met haar geschiktheid als moeder getuigt van onvoldoende professionele distantie. De uitlatingen over het liefdesleven van klaagster zijn niet alleen onnodig in het kader van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap en de zorg voor de kinderen, maar ook onnodig grievend ten opzichte van klaagster. Zowel de processtukken als de e-mail van 7 oktober 2020 weerspiegelen de gevoelens en de kwalificaties van zijn cliënt zonder dat verweerder daar enige, professionele, filter op heeft toegepast. Van enige functionaliteit bij het gebruik van het woord ‘hoer’ om klaagster mee aan te duiden in relatie tot haar geschiktheid als ouder, is naar het oordeel van de raad geen sprake. Datzelfde geldt voor de vermelding dat klaagster volgens verweerders cliënt pikante lingerie heeft aangeschaft waarbij aan deze vermelding ook nog een bepaalde suggestie is toegevoegd. Verweerder heeft zich hier laten meeslepen door de emoties van zijn cliënt ten opzichte van klaagster, terwijl hij hier juist met een professionele afstand mee om had moeten gaan. Het is niet aan verweerder en zijn cliënt om, zoals verweerder heeft aangevoerd, ‘het gedrag van klaagster te normaliseren en haar imago te verbeteren’, voor zover dat al aan de orde zou zijn. Dat de e-mail alleen naar de advocaat van klaagster is gestuurd en dus niet voor derden leesbaar is, maakt het oordeel niet anders omdat dit gegeven niet afdoet aan de grievendheid voor klaagster. 5.3 Ook uit de mate waarin verweerder in de verweerschriften het gedrag van klaagster ten opzichte van zijn cliënt heeft aangeduid als ‘labiel’ leidt de raad af dat verweerder zich met zijn cliënt vereenzelvigt in zijn houding ten opzichte van klaagster. Verweerder heeft deze term in beide verweerschriften diverse keren herhaald waarbij steeds een link is gelegd met de geschiktheid van klaagster als moeder. Ook bij de wijze waarop en de mate waarin verweerder deze term heeft gebruikt ontbreekt enige functionaliteit en wordt klaagster onnodig gegriefd. Verweerder heeft zijn de-escalerende rol als advocaat in een familiekwestie, waar ook nog de kinderen van zijn cliënt en klaagster bij betrokken zijn, uit het oog verloren. 5.4 De vereenzelviging met zijn cliënt komt verder tot uitdrukking in de passage in de e-mail van 15 oktober 2020 (zie 2.8). Verweerder heeft de emoties van zijn cliënt over de toegang van klaagster tot de voormalige gezamenlijke woning daarin een-op-een overgenomen zonder eerst een professionele filter toe te passen. De door verweerder gebruikte toonzetting en woorden hebben niets meer met functionaliteit te maken. Behalve het gebrek aan professionele distantie is deze passage bovendien onnodig grievend voor klaagster. Dat de e-mail alleen naar de advocaat van klaagster is gestuurd en dus niet voor derden leesbaar is, maakt het oordeel niet anders omdat dit gegeven niet afdoet aan de grievendheid voor klaagster. 5.5 Hoewel de raad begrijpt dat klaagster ook de passage in verweerders e-mail van 20 mei 2021 (zie 2.10) als grievend ervaart, kan deze passage niet als onnodig grievend worden gekwalificeerd. In deze e-mail gaat het in de kern om het plannen van een viergesprek en de bereidheid daartoe van beide partijen. De wijze waarop verweerder zich in deze e-mail over klaagster uitlaat, is mede gelet op de context functioneel en passend binnen de vrijheid die verweerder als advocaat van de wederpartij van klaagster heeft. 5.6 Uit het bovenstaande volgt dat de raad de klacht ten aanzien van de uitlatingen van verweerder in de verweerschriften en de e-mails van 7 en 15 oktober 2020 gegrond zal verklaren en voor het overige ongegrond.

6 MAATREGEL 6.1 Verweerder heeft zich in de familiekwestie tussen zijn cliënt en klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar gedragen. De aard en ernst van zijn gedragingen rechtvaardigen de oplegging van een maatregel. De raad weegt mee dat verweerder met onvoldoende distantie in een familierechtzaak heeft opgetreden, terwijl juist van een advocaat in zaken die het familierecht betreffen, en in het bijzonder die waar kinderen bij betrokken zijn, een de-escalerende houding mag worden verwacht. Verder weegt de raad mee dat verweerder zowel in zijn schriftelijke verweer als op de zitting geen blijk heeft gegeven van enig zelfinzicht. Hoewel aan verweerder niet eerder een maatregel is opgelegd, ziet de raad op grond van deze omstandigheden aanleiding om aan verweerder een berisping op te leggen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster zal binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder doorgeven. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond ten aanzien van de uitlatingen van verweerder in de verweerschriften en in de e-mails van 7 en 15 oktober 2020 en voor het overige ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van een berisping op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing en Y.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2022.

Griffier                                                                  Voorzitter

Verzonden d.d. 31 oktober 2022