Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-10-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:180

Zaaknummer

22-678/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat in een familiezaak niet-ontvankelijk in verband met het verstrijken van de vervaltermijn.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 26 oktober 2022 in de zaak 22-678/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 17 augustus 2022 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) met kenmerk K281 2021 ia/cw en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 5 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van 15 september 2022 van klager.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Op 23 september 2016 heeft de ex-echtgenoot van klager (hierna: de vrouw) een verzoek tot echtscheiding bij de Nederlandse rechter ingediend.   1.2    Op 6 februari 2017 heeft klager - hij is Franstalig en correspondeert in het Frans - vanaf [naamklager]@hotmail.com (hierna: het hotmailadres) een aantal bericht gestuurd naar mr. B, kantoorgenoot van verweerder. Klager vraagt in de berichten om advies en bijstand in verband met zijn wens van de vrouw om te scheiden. Klager geeft veel informatie in het bericht en heeft ook bijlagen bijgevoegd die zien op zijn situatie. Uit een van de berichten van klager blijkt dat hij al eerder telefonisch met mr. B heeft gesproken.  1.3    In een Franstalige e-mail van 6 februari 2017 heeft mr. B aan klager de ontvangst van zijn e-mails bevestigd. Uit het bericht van mr. B blijkt dat de vrouw een verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank Den Haag heeft ingediend. In het bericht heeft mr. B enkele vragen aan klager gesteld in verband met de echtscheiding. Het bericht is gestuurd naar het hotmailadres. 1.4    Diezelfde dag heeft mr. B de advocaat van de vrouw benaderd met het verzoek om toezending van het inleidende verzoek (alsmede een Franse vertaling daarvan) en een vraag over de stand van zaken in de echtscheidingszaak.  1.5    Op 7 februari 2017 heeft klager gereageerd op het hiervoor in 1.3 weergegeven bericht. Klager laat in het bericht weten dat hij blij is met de bijstand van mr. B. Klager heeft verder enkele vragen beantwoord.  1.6    Op 21 februari 2017 heeft verweerder een toevoeging aangevraagd ten behoeve van klager. Op 2 maart 2017 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aanvullende informatie gevraagd voor de beoordeling van de toevoegingsaanvraag.  1.7    Bij e-mail van 3 maart 2017 aan klager heeft mr. B voor de tweede maal zijn honorarium bevestigd. Hij heeft verder geschreven dat verweerder mogelijk aan hem kan worden toegevoegd als advocaat en dat klager in dat geval slechts een eigen bijdrage zal moeten betalen. Mr. B heeft geschreven dat voor de aanvraag van een toevoeging informatie nodig is over het inkomen en vermogen van klager in 2015. Mr. B heeft daartoe een conceptbrief toegevoegd ter ondertekening door klager. In die brief staat, zakelijk weergegeven, dat klager als partner van een diplomaat, geen eigen inkomen heeft (gehad). Het bericht is naar het hotmailadres gestuurd.  1.8    Klager heeft dezelfde dag op het bericht gereageerd en laten weten dat hij (vanwege de manier waarop in het land waar hij verblijft met e-mails wordt omgegaan) documenten niet of niet goed ontvangt en ook niet goed kan verzenden. Uiteindelijk is klager er wel in geslaagd om financiële informatie voor de toevoeging te verstrekken.  1.9    Op 6 maart 2017 heeft verweerder namens klager een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen bij de rechtbank ingediend.  1.10    Op 7 maart 2017 heeft mr. B klager gevraagd om zijn belastingaanslag 2015 en de ondertekende brief zoals bedoeld in 1.7 toe te sturen. Het bericht is gestuurd naar het hotmailadres. 1.11    Bij e-mail van 7 maart 2017 heeft klager geprobeerd om stukken naar mr. B te sturen. Omdat het eerder niet goed is gelukt heeft klager gebruik gemaakt van [naam klager]@gmail.com (hierna: het gmailadres). Bij het bericht zijn enkele bijlagen gevoegd. Klager beschrijft verder zijn doelen in de procedure, namelijk het verkrijgen van toelagen en het voorkomen van een echtscheiding naar Nederlands recht.  1.12    Bij e-mail van 7 maart 2017 te 13.55 uur heeft mr. B het in 1.9 bedoelde verzoekschrift naar klager gestuurd. Mr. B heeft in zijn bericht uitgelegd wat het verzoek inhoudt. Mr. B heeft verder uitgelegd dat en waarom de Nederlands rechter bevoegd is om kennis te nemen van het echtscheidingsverzoek, dat verzet tegen het echtscheidingsverzoek geen zin heeft en dat er wel nevenvorderingen kunnen worden ingediend, zoals een verzoek om alimentatie. Het bericht is gestuurd naar het gmailadres.  1.13    Klager heeft dezelfde dag om 15.12 uur gereageerd. Klager laat weten dat hij wenst dat verweerder zich onttrekt aan de zaak omdat niet voorkomen kan worden dat de Nederlandse rechter zich bevoegd verklaart om kennis te nemen van het echtscheidingsverzoek.  1.14    Op 11 maart 2017 heeft de rechtbank bij verweerder € 78,- griffierecht in rekening gebracht in verband met de zaak van klager tegen de vrouw.  1.15    Op 14 maart 2017 heeft de Raad voor Rechtsbijstand bevestigd dat ten behoeve van klager een toevoeging is verleend. De eigen bijdrage is vastgesteld op een bedrag van € 287,-. Bij brief van 14 maart 2017 aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft verweerder namens klager geïnformeerd naar, zakelijk weergegeven, de toelage die de vrouw van het ministerie ontvangt.  1.16    Op 20 maart 2017 heeft verweerder de eigen bijdrage en het griffierecht bij klager in rekening gebracht. Het bericht is gestuurd naar het gmailadres.  1.17    Uit een e-mail van 20 maart 2017 van mr. B aan klager blijkt dat klager zijn ongenoegen heeft geuit over de namens hem ingenomen standpunten. Mr. B heeft in zijn bericht herhaald dat de rechter in Den Haag bevoegd is en dat stellen dat dat niet zo is een bewijs van professioneel onvermogen zou zijn. Mr. B heeft verder herhaald dat het geen zin heeft om als verweer te voeren dat het huwelijk niet ontwricht is, omdat de vrouw al in september 2016 bij klager is weggegaan om zich in Nederland te vestigen. Mr. B heeft verder geschreven dat, wanneer het werkelijk de wens is van klager dat hij en verweerder zich als advocaat onttrekken, klager dat schriftelijk moet bevestigen.  1.18    Op 20 maart 2017 heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken afwijzend gereageerd op het hiervoor in 1.15 bedoelde verzoek.  1.19    Bij e-mail van 22 maart 2017 heeft mr. B aan klager gevraagd naar welk adres klager een fax heeft gestuurd. Mr. B heeft klager verder gevraagd om te bevestigen dat klager zich realiseert dat onttrekking van mr. B betekent dat de procedure zal eindigen in een echtscheiding, maar zonder toewijzing van alimentatie en zonder verdeling van een woning. Het bericht is gestuurd naar het gmailadres.  1.20    Op 27 maart 2017 heeft mr. B de brief van het ministerie naar klager gestuurd, voorzien van een korte uitleg over de inhoud. In zijn bericht heeft mr. B de vraag herhaald of klager zich realiseert wat de gevolgen zijn als hij en verweerder zich als advocaat aan de zaak onttrekken. Het bericht is gestuurd naar het gmailadres.  1.21    Op 31 maart 2017 heeft verweerder zich als advocaat van klager onttrokken aan de echtscheidingsprocedure en de procedure waarin om voorlopige voorzieningen wordt gevraagd.  1.22    Op 31 maart 2017 heeft mr. B aan klager geschreven dat klager niet heeft gereageerd, maar dat verweerder zich niettemin als advocaat heeft onttrokken en dat het dossier zal worden gesloten. Het bericht is gestuurd naar het gmailadres.  1.23    Op 16 december 2020 heeft de vrouw een conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende eiswijziging ingediend in een procedure tegen klager. In het processtuk staat geschreven dat verweerder, namens klager, een verzoekschrift voorlopige voorzieningen heeft ingediend.  1.24    Op 9 december 2021 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij in 2017 in klagers naam een verzoekschrift voorlopige voorzieningen heeft ingediend, terwijl klager daar geen opdracht toe had gegeven.  2.2    Klager stelt dat hij verweerder niet kent en nooit met hem heeft gecommuniceerd. Klager woonde van augustus 2015 tot en met 3 december 2020 in het buitenland. Klager stelt dat hij pas op 16 december 2020, via een processtuk van de vrouw, heeft ontdekt dat verweerder namens hem een verzoekschrift heeft ingediend. Klager heeft nooit een advocaat gevraagd of volmacht gegeven om namens hem een verzoek tot echtscheiding in te dienen. Klager stelt dat hij aan meerdere advocaten hulp heeft gevraagd, onder wie mr. B, om te bewerkstellingen dat het Ministerie van Buitenlandse zaken toeslagen rechtstreeks aan klager zou overmaken. Klager heeft tot slot gesteld dat hij de berichten die verweerder heeft overgelegd niet heeft ontvangen.  

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    Artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. 4.2    Klager heeft gesteld dat hij pas op 16 december 2020 op de hoogte is geraakt van een door verweerder namens hem ingediend processtuk. Deze stelling wordt tegengesproken door de feiten. Uit de feiten blijkt namelijk dat klager mr. B heeft gevraagd om bijstand in verband met een door de vrouw ingediend echtscheidingsverzoek. Tussen klager en mr. B is gecorrespondeerd over de zaak. Verweerder heeft zich in de echtscheidingsprocedure gesteld als advocaat van klager en hij heeft daarnaast een verzoek voorlopige voorzieningen ingediend. Verweerder heeft zich vervolgens op verzoek van klager aan de zaak onttrokken. Klager is van dit alles op de hoogte gehouden door de regelmatige en gemotiveerde berichten van mr. B. Mr. B trad volgens verweerder op als penvoerder, omdat verweerder de Franse taal niet voldoende beheerst. Uit de omstandigheid dat klager op berichten van mr. B heeft gereageerd, blijkt dat hij de berichten heeft ontvangen en begrepen.  4.3    Het laatste bericht van mr. B, namens verweerder, is van 31 maart 2017. Dit betekent dat klager tot en met maart 2020 een klacht tegen verweerder had kunnen indienen. De klacht is echter pas in december 2021 ingediend en dat is te laat. Klager is in zijn klacht niet-ontvankelijk.

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet, niet-ontvankelijk.  Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2022.