Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-11-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:186

Zaaknummer

22-551/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft niet tijdig een memorie van grieven ingediend. Klager is daardoor niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Dit is een beroepsfout die een verhoogde zorgplicht in het leven riep voor verweerster. Verweerster is daarin tekortgeschoten. Van verweerster had naar het oordeel van de raad verwacht mogen worden dat zij de door haar gemaakte beroepsfout al eerder had ontdekt en daarvan al eerder aan klager melding had gemaakt. Door het niet indienen van de memorie van grieven waren de kansen voor klager in het hoger beroep immers verkeken en daarmee was het belang van klager bij een schikking aanzienlijk geworden. Verweerster had daar alert op moeten zijn, had klager daarover moeten informeren en  hem  in de nu ontstane situatie op het belang van een mogelijke schikking moeten wijzen. Dat heeft zij nagelaten en daarmee heeft zij niet de zorgvuldigheid betracht die van haar als advocaat verwacht had mogen worden. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 7 november 2022 in de zaak 22-551/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager gemachtigde: mr. A.C.I.J. Hiddinga

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 12 mei 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2    Op 21 december 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K108 2021 ia/smo van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad. Daarbij waren klager en zijn gemachtigde aanwezig. Klaagster heeft per e-mail van diezelfde dag aan de raad bericht wegens gezondheidsklachten niet ter zitting aanwezig te zullen zijn en zich te refereren aan het oordeel van de raad. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de raad kennisgenomen van de door klager op 25 juli 2022 nagezonden stukken.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Verweerster heeft namens klager hoger beroep op nader aan te voeren gronden ingesteld tegen een vonnis van 18 maart 2020.  2.3    Verweerster heeft van het gerechtshof een termijn gekregen tot 6 oktober 2020 voor het indienen van de memorie van grieven. Zij heeft dat niet binnen die termijn gedaan. 2.4    Op 7 oktober 2020 ontving verweerster van de advocaat van de wederpartij een schikkingsvoorstel in de kwestie waarop het hoger beroep zag. 2.5    Op 8 oktober 2020 heeft verweerster de hiervoor genoemde e-mail van 7 oktober 2020 doorgestuurd aan klager en hem gevraagd daarop zo spoedig mogelijk te reageren. In deze mail heeft zij geen melding gemaakt van het feit dat de termijn voor indiening van de memorie van grieven reeds was verstreken.  2.6    Per e-mail van 19 oktober 2020 heeft klager op de mail van 8 oktober 2020 gereageerd. Verweerster heeft deze reactie per e-mail van 20 oktober 2020 aan de advocaat van de wederpartij doorgestuurd.   2.7    Bij arrest van 17 november 2020 heeft het gerechtshof klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering in hoger beroep omdat daarvoor geen gronden waren aangevoerd en niet tijdig de memorie van grieven was ingediend.  2.8    Verweerster heeft klager op 23 november 2020 over het arrest geïnformeerd en daarbij aangegeven dat hij haar desgewenst aansprakelijk kon stellen. Zij heeft haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van haar fout op de hoogte gesteld. 2.9    Bij brief van 2 maart 2021 is verweerster door de rechtsbijstandverlener van klager aansprakelijk gesteld. Deze aansprakelijkstelling heeft verweerster direct na ontvangst ervan aan haar verzekeraar doorgezonden.  2.10    De verzekeraar van verweerster heeft per e-mail van 18 maart 2021 aansprakelijkheid van verweerster gemotiveerd afgewezen. 2.11    In haar dupliek aan de deken heeft verweerster aan klager haar excuses aangeboden en voorgesteld hem kosteloos bij te staan wanneer er handelingen verricht zouden moeten worden inzake de tenuitvoerlegging van het vonnis waartegen het hoger beroep zich richtte. 

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij heeft verzuimd tijdig grieven in te dienen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waardoor klager niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep.

4    VERWEER  4.1    Verweerster heeft op de klacht gereageerd. De raad zal daarop hierna, waar nodig, ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). 5.2    Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80). 5.3    Het staat vast dat verweerster niet tijdig een memorie van grieven heeft ingediend. Het gevolg van deze termijnoverschrijding is dat het hoger beroep van klager niet-ontvankelijk is verklaard. De raad acht dat nalatig. Verweerster heeft ook erkend dat zij deze (beroeps)fout heeft gemaakt.  5.4    In het geval een advocaat een beroepsfout maakt is het van het grootste belang voor het vertrouwen in zowel de individuele advocaat als de advocatuur in haar geheel, dat de advocaat een adequate oplossing zoekt voor het regelen van de gevolgen van die fout. Dat heeft verweerster na ontvangst van het arrest van het hof ook gedaan.  5.5    Van verweerster had naar het oordeel van de raad echter ook verwacht mogen worden dat zij de door haar gemaakte beroepsfout al eerder had ontdekt en daarvan al eerder, namelijk in de correspondentie die plaatsvond vanaf 8 oktober 2020, aan klager melding had gemaakt. Op dat moment waren als gevolg van het niet indienen van de memorie van grieven op 6 oktober 2020 de kansen in het hoger beroep immers verkeken en daarmee was het belang van klager bij een schikking aanzienlijk geworden. Verweerster had daar alert op moeten zijn, had klager daarover moeten informeren en  hem  in de nu ontstane situatie op het belang van een mogelijke schikking moeten wijzen. Dat heeft zij nagelaten en daarmee heeft zij niet de zorgvuldigheid betracht die van haar als advocaat verwacht had mogen worden.    5.6    Concluderend is de raad van oordeel dat verweerster door de gemaakte beroepsfout in haar (verhoogde) zorgplicht is tekortgeschoten en daarmee niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De raad zal op grond van het bovenstaande de klacht dan ook gegrond verklaren. 

6    MAATREGEL 6.1    Verweerster heeft met haar handelen en nalaten niet voldaan aan de eisen van professionaliteit en zorg die van haar als advocaat verwacht mogen worden. Zij heeft een door haar gemaakte beroepsfout niet tijdig ontdekt en daarmee het vertrouwen in de beroepsgroep en de belangen van klager geschaad. Gelet daarop is een maatregel op zijn plaats. 6.2    In het voordeel van verweerster houdt de raad er rekening mee dat zij na het ontdekken van haar fout om de termijn voor grieven te laten verlopen deze heeft erkend, en adequaat jegens klager en haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft gehandeld en haar excuses heeft aangeboden. Bovendien heeft zij voorgesteld klager kosteloos bij te staan wanneer er handelingen verricht zouden moeten worden inzake de tenuitvoerlegging van het vonnis waartegen het hoger beroep zich richtte. In het nadeel van verweerster geldt, dat zij de schade voor klager niet mogelijk heeft beperkt, door hem tijdig te wijzen op het belang van een schikking in de ontstane situatie. 6.3    Gelet op enerzijds de ernst van de gedraging en anderzijds het tuchtrechtelijk verleden van verweerster, acht de raad de maatregel van berisping passend.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING  7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.  7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart de klacht gegrond; -    legt aan verweerster de maatregel van berisping op; -    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; -    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; -    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en M.A.M. Wagemakers, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 november 2022.