Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-05-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:255
Zaaknummer
22-160/AL/OV
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 9 mei 2022 in de zaak 22-160/AL/OV naar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 24 februari 2022 met kenmerk 1511645, door de raad ontvangen op dezelfde dag, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de door de deken op 24 februari 2022 nagezonden e-mail van verweerder van diezelfde dag.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager heeft jaren geleden een kortstondige relatie met mevrouw Van K gehad. 1.2 In 2010 en 2011 is klager tweemaal veroordeeld voor belaging en bedreiging/mishandeling van mevrouw Van K en heeft daarvoor deels onherroepelijke gevangenisstraffen gekregen. 1.3 Op 22 juli 2020 heeft het gerechtshof klager veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van veertien maanden wegens belaging van mevrouw Van K. 1.4 Klager heeft mevrouw Van K op 25 november 2020 gedagvaard voor de rechtbank Overijssel wegens vermeend onrechtmatig handelen. Het onrechtmatig handelen zou volgens klager daarin gelegen zijn dat mevrouw Van K middels haar e-mail van 26 mei 2016 haar behandelend psycholoog, mevrouw B, zou hebben bewogen tot het opstellen van een valse verklaring. Een verklaring van genoemde psycholoog van 27 mei 2016, waarin onder meer werd vermeld dat mevrouw Van K met PTSS was gediagnosticeerd, was door mevrouw Van K als benadeelde partij op 29 mei 2016 aan het strafdossier in de hoger beroep procedure van klager toegevoegd. In dat verband is op 19 april 2019 door het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg een deel van de klacht van klager tegen psycholoog mevrouw B gegrond verklaard en heeft haar daarvoor een waarschuwing gegeven. Mevrouw B had tuchtrechtelijk bezien in haar verklaring van 27 mei 2016 haar waardeoordeel - dat de rechtszaak voor onrust zorgde en dat het herstel van mevrouw Van K mede afhing van de duur en het verloop van de zaak - daarin niet mogen opnemen. 1.5 Verweerder heeft mevrouw Van K in de civiele procedure tegen klager bijgestaan. In zijn conclusie van antwoord van 9 februari 2021 heeft verweerder onder meer vermeld:
“17. Dat [klager] geen grenzen en geen rem kent, blijkt onder meer uit het onder productie 1 bij de dagvaarding overgelegde ‘Woordelijk verslag email 26 mei 2016 aan [mevrouw B]’. [Klager] heeft waarschijnlijk zelf deze e-mail getypt, althans is dit in ieder geval niet (een afschrift van) een originele e-mail van [mevrouw Van K] aan haar psycholoog mevrouw [B]. Dat het geen afschrift van een originele e-mail betreft, blijkt reeds uit de opmaak. E-mailadressen ontbreken en de volledige tekst – ook de regels vóór de ‘inhoud’ van de e-mail – is getypt in eenzelfde lettertype en grootte. Verder schrijft [klager] in de aanhef van de productie dat het om de inhoud van een e mail zou gaan (‘Inhoud’). Dat is niet het geval. Ook kent productie 1 van de dagvaarding spelfouten (…) die weggeven dat productie 1 door [klager] zelf is opgesteld, althans dat deze productie geen afschrift van een originele e-mail van [mevrouw Van K] is.
Dagvaarding = belaging
18. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden overwoog in haar arrest d.d. 22 juli 2020 dat bij [klager] sprake was van een positieve ontwikkeling. Hij leek beter te kunnen relativeren en leek in zijn persoonlijke ontwikkeling te zijn gegroeid, ook als het ging om probleembesef. (…) Deze procedure van [klager] toont helaas het tegendeel. [Klager] weet nog altijd niet van ophouden.
19. De dagvaarding van [klager] dient namelijk te worden gezien in het licht van het verleden dat hierboven is beschreven; als voortzetting van de belaging. Het lijkt een nieuwe vorm van contact zoeken, een nieuwe vorm van psychologische oorlogsvoering van [klager] op het adres en jegens de persoon van [mevrouw Van K]. (…)
Vermeende onrechtmatigheid verklaring psycholoog [mevrouw B]
28. [Klager] stelt dat de verklaring van psycholoog [mevrouw B] feitelijk onjuist zou zijn (…) en dat [mevrouw Van K] ‘op geraffineerde wijze (andermaal) de hele boel bij elkaar gelogen’ heeft (…). Daarnaast stelt [klager] dat [mevrouw Van K] zich tot een onafhankelijk deskundige of het Pieter Baan Centrum (PBC) had moeten wenden om een objectieve diagnose te laten stellen. Verder wijst [klager] op een door hem gevoerde tuchtrechtelijke procedure jegens psycholoog [mevrouw B]. [Mevrouw Van K] wenst voorop te stellen dat deze boude stellingen van [klager] niet worden gedragen door enige vorm van (een begin van) bewijs. De stelling van [klager] dat [mevrouw Van K] zou hebben gelogen is op z’n minst afkeurenswaardig, maar eerder abject en stuitend te noemen.
1.6 Op 1 juni 2021 heeft een mondelinge behandeling ten overstaan van de kantonrechter plaatsgevonden. Tijdens deze zitting heeft mevrouw Van K verklaard dat haar e-mail van 26 mei 2016 juist was geciteerd in het door klager als productie 1 overlegde woordelijke verslag daarvan. 1.7 Bij vonnis van 27 juli 2021 heeft de kantonrechter de vordering van klager op mevrouw Van K afgewezen en is klager in de proceskosten veroordeeld. 1.8 Bij brief gedateerd 31 juli 2021 heeft klager verweerder onder meer beschuldigd van leugens in de conclusie van antwoord en een klacht tegen hem aangekondigd. Ook heeft klager zich bereid verklaard om tot een minnelijke regeling te komen en heeft daarin een ultimatum gesteld. 1.9 Bij brief van 5 augustus 2021 heeft verweerder klager verzocht om de door de kantonrechter bepaalde proceskosten tijdig te betalen, onder aanzegging van executiemaatregelen bij uitblijven daarvan. 1.10 Op 29 augustus 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) te liegen in de conclusie van antwoord van 9 februari 2021 door daarin te stellen dat de inhoud van het door klager in die procedure als productie 1 overgelegde woordelijk verslag van de e-mail van 26 mei 2016 van zijn cliënte geen weergave was van de inhoud van die e-mail van zijn cliënte aan haar psycholoog en zelfs door hem was vervalst, terwijl zijn cliënte tijdens de zitting uitdrukkelijk aan de rechter heeft bevestigd dat de inhoud van het woordelijk verslag van klager wel overeenkwam met de inhoud van haar eigen e-mail van 26 mei 2016; b) klager moedwillig met leugens en bedrog bloot te stellen aan ernstige verdachtmakingen, beschuldigingen en risico op strafbare vervolging door klager in de conclusie van antwoord in randnummers 17, 18, 19 en 28 onder meer van valsheid in geschrifte te beschuldigen als ook van voortdurende belaging van zijn cliënte, waardoor klager onredelijk althans onevenredig in zijn belangen is geschaad; c) niet zijn verantwoordelijkheid te nemen nadat klager hem per brief gedateerd 31 juli 2021 had gewezen op het feit dat verweerder in de civiele procedure gelogen had over de inhoud van de e-mail van 26 mei 2016 maar klager desondanks tot schikken bereid was, maar daar niet op te gaan maar klager op 5 augustus 2021 te bedreigen met te nemen executiemaatregelen.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a) 3.2 Verweerder ontkent dat hij (opzettelijk) heeft gelogen zoals hem in dit onderdeel wordt verweten. In randnummer 17 van de conclusie van antwoord heeft hij namens zijn cliënte gesteld dat het door klager als productie 1 bij dagvaarding overgelegde woordelijk verslag feitelijk niet overeenkwam met de door zijn cliënte op 26 mei 2016 aan haar psycholoog gestuurde e-mail. Dat woordelijk verslag van klager was volgens zijn cliënte geen afschrift van haar bedoelde e-mail en evenmin de weergave van de exacte inhoud daarvan. Pas tijdens de zitting heeft zijn cliënte voor het eerst verklaard dat haar e-mail van 26 mei 2016 wel juist was geciteerd in het door klager overgelegde woordelijk verslag daarvan. Verweerder verwijst verder naar hetgeen hij onder randnummer 28 heeft gesteld over de juistheid van de diagnose van zijn cliënte in de in de strafprocedure tegen klager overgelegde verklaring van de psycholoog. De kantonrechter heeft bij de afweging van de belangen van partijen met de juistheid van de e-mail van 26 mei 2016 rekening kunnen houden. Dat de vorderingen van klager alsnog zijn afgewezen, kan hem niet worden verweten, aldus verweerder.Klachtonderdeel b) 3.3 Op basis van de van zijn cliënte verkregen informatie mocht én moest verweerder als partijdig advocaat zijn standpunt innemen namens zijn cliënte zoals onder meer door hem gedaan in de conclusie van antwoord onder randnummers 17, 18 en 19 en 28. Anders dan klager stelt was die informatie in het belang van zijn cliënte nodig en niet grievend. Klager heeft zich hiertegen bij de kantonrechter kunnen verweren, waarna de kantonrechter na een belangenafweging heeft geoordeeld zoals gedaan. 3.4 Dat klager al jaren in een strafrechtelijke betrekking stond tot zijn cliënte was feitelijk juiste en noodzakelijke achtergrondinformatie voor het verweer namens zijn cliënte. Bovendien was klager nog maar vier maanden voor het uitbrengen van de dagvaarding, op 22 juli 2020, door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot veertien maanden gevangenisstraf wegens belaging van zijn cliënte. 3.5 Volgens verweerder legt klager ten onrechte een verband tussen zijn civiele standpunt dat mogelijk sprake was van misbruik van recht door klager en mogelijke strafrechtelijke gevolgen daarvan voor klager. Dat verband is er niet en daarvan is ook niets gebleken.Klachtonderdeel c) 3.6 Een schikking treffen met klager was voor zijn cliënte, gezien haar beladen verleden met klager, geen optie terwijl een schikking ook niet kan worden afgedwongen. Namens zijn cliënte heeft hij klager op 5 augustus 2021 verzocht, en waar nodig gesommeerd, om de proceskosten van de civiele procedure te betalen. Dat hij daarbij tevens aan klager alvast executiemaatregelen heeft aangezegd bij niet tijdige betaling, is de standaard gang van zaken en kan hem - ook tuchtrechtelijk - niet worden verweten.
4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet absoluut, en kan onder andere beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. 4.2 Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Daarbij heeft te gelden dat een advocaat bij uitingen over strafbare feiten of onrechtmatige gedragingen de nodige terughoudendheid in acht moet nemen. 4.3 De voorzitter zal de klachtonderdelen beoordelen aan de hand van deze maatstaf.Klachtonderdeel a) 4.4 Naar het oordeel van de voorzitter is, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet komen vast te staan dat verweerder in rechte opzettelijk in strijd met de waarheid heeft verklaard over de inhoud van de e-mail van 26 mei 2016 van zijn cliënte. Verweerder mocht in de conclusie van antwoord de daarover van zijn cliënte verkregen informatie vermelden. Dat zijn cliënte tijdens de zitting bij de kantonrechter alsnog heeft verklaard dat het door klager overgelegde woordelijk verslag wel overeenkwam met de inhoud van haar e-mail van 26 mei 2016, maakt het daarover eerder ingenomen standpunt van verweerder nog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder was daarmee naar zijn zeggen niet eerder bekend. Daarnaast heeft de kantonrechter daarvan ter zitting kennis genomen en heeft klager daarop kunnen reageren zodat de kantonrechter een weloverwogen oordeel heeft kunnen geven op de vorderingen van klager. 4.5 Met zijn handelwijze heeft verweerder naar het oordeel van de voorzitter dan ook niet de grenzen van de hem als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid overschreden, zodat hij in zoverre niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld. Daarom wordt klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaard.Klachtonderdeel b) 4.6 Dat verweerder met de door hem ingenomen standpunten en door hem gekozen bewoordingen in zijn conclusie van antwoord, in het bijzonder in randnummers 17-19 en 28, de grenzen van het betamelijke jegens klager heeft overschreden, is de voorzitter niet gebleken. Evenmin is gebleken dat verweerder zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten of klager opzettelijk met leugens en bedrog zou hebben blootgesteld aan het risico op strafvervolging. Verweerder heeft voldoende uitgelegd wat hij met zijn opmerkingen tot uitdrukking wilde brengen. Klager stelt dat het verleden tussen Van K en hem niet relevant was voor de civiele zaak, maar verweerder mag daar anders over denken en mocht, als partijdige belangenbehartiger van zijn cliënte, naar het oordeel van de voorzitter verwijzen naar de jarenlange strafrechtelijke betrokkenheid van zijn cliënte bij klager zoals door hem is gedaan. Het is uiteindelijk aan de rechter de relevantie daarvan te beoordelen. Feiten of omstandigheden waaruit zou volgen dat klager door het handelen van verweerder anderszins onnodig of onevenredig in zijn belangen is geschaad, zijn gesteld noch gebleken. 4.7 Nu in deze van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder jegens klager geen sprake is, zal de voorzitter klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond verklaren.Klachtonderdeel c) 4.8 Naar het oordeel van de voorzitter valt niet in te zien in welke zin in deze aan verweerder tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. Een wederpartij is niet gehouden om in te gaan op een schikkingsaanbod van de andere partij, dus ook niet op het aanbod van klager. De omstandigheid dat klager in de brief van 31 juli 2021 aan verweerder bij niet schikken alvast een klacht in het vooruitzicht heeft gesteld, zal de schikkingsbereidheid van de cliënte van verweerder bovendien niet hebben geholpen. Dat verweerder kort na het schikkingsaanbod namens zijn cliënte bij brief van 5 augustus 2021 aan klager verzocht om de opgelegde proceskosten te betalen, stond verweerder als partijdig advocaat vrij. Niet is gebleken dat verweerder met de in die brief gekozen bewoordingen of anderszins de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad. Tuchtrechtelijk kan verweerder van zijn handelen geen verwijt worden gemaakt, zodat ook klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond zal worden verklaard.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2022.
Griffier Voorzitter Verzonden d.d. 9 mei 2022