Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-10-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:248

Zaaknummer

22-150/AL/MN

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft als opvolgend advocaat een incassotraject tegen klager gedaan. Verweerder was afhankelijk van het ontbreken van schikkingsbereidheid van zijn cliënte. Dat de uiteindelijke schikking op de zitting gelijk was aan het eerste schikkingsvoorstel van klager buiten rechte kan verweerder niet worden aangerekend. Niet is komen vast te staan dat verweerder met de door hem ingenomen standpunten in de processtukken heeft beoogd om de (beslag)rechter te misleiden. Hij mocht afgaan op de van zijn cliënte verkregen informatie zonder nader onderzoek. Ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 24 oktober 2022 in de zaak 22-150/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 21 november 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 21 februari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1285252 HH/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 september 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.

2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 In zijn e-mail van 10 september 2019 heeft verweerder klager verzocht en gesommeerd om het aan zijn cliënte verschuldigde totaalbedrag van € 9.191,47 wegens elf openstaande facturen binnen vijf dagen te betalen en alvast rechtsmaatregelen aangekondigd. Ook heeft verweerder daarin geschreven:

“Over de openstaande facturen hebt u reeds meerdere aanmaningen ontvangen.”

Klager heeft hierop dezelfde dag per e-mail gereageerd. Daarin heeft hij weersproken dat hij van zes genoemde facturen meerdere aanmaningen zou hebben ontvangen. Ook heeft klager uitgelegd dat hij niet tevreden was over de vanaf mei 2019 door de wederpartij voor hem uitgevoerde werkzaamheden en om die reden niet bereid is om de facturen te betalen. 2.2 In zijn e-mail van 11 september 2019 heeft verweerder namens zijn cliënte het standpunt van klager gemotiveerd weersproken en aangekondigd dat klager op korte termijn zal worden gedagvaard. 2.3 In zijn e-mail van 13 september 2019 heeft klager aan verweerder nogmaals toegelicht welke facturen van de wederpartij hij betwist. In het kader van een minnelijke regeling heeft klager aangeboden om direct een bedrag van € 3.609,10 te betalen en verweerder verzocht om de dagvaarding nog niet te laten betekenen zodat partijen alsnog kunnen overleggen over een aantal punten. 2.4 Op 16 september 2019 heeft verweerder het oproepingsbericht bij exploot aan klager laten betekenen. De KEI-procedure (in de hoofdzaak) heeft plaatsgevonden bij de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem. Hierin heeft verweerder onder meer gesteld dat klager de facturen van zijn cliënte, ondanks diverse aanmaningen, niet heeft betaald en dat klager nog altijd weigert om te betalen. 2.5 Op 18 september 2019 heeft verweerder namens zijn cliënte een aanvullend verzoek tot het leggen van conservatoir (derden)beslag ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht. Voor zover relevant is in dit verzoekschrift vermeld:

“4. Voor een deel van de werkzaamheden zijn diverse facturen tot een totaalbedrag van € 8.119,75 gezonden aan [klager], die deze facturen heeft erkend en zonder protest heeft behouden. Ondanks diverse aanmaningen heeft [klager] deze facturen onbetaald gelaten omdat [klager] dan, zoals hij stelde, minder winst maakt (productie 1).

5. [Klager] heeft verschuldigdheid van enige betaling ontkend een aangegeven niet te zullen gaan betalen. (…).

9. [Klager] heeft goederen en biedt thans verhaal. [Verzoekster] vreest dat hij gezien de hoogte van de vordering en de mededeling dat hij geen of minder winst maakt zal trachten aan verhaal te ontkomen door zaken te vervreemden of elders onder te brengen. (…)

11. [Verzoekster] geeft voorkeur om beslag te leggen op de bankrekening maar verwacht dat deze geen saldo vertoont n verband met de door [klager] gestelde financiële problemen. Om die reden wenst zij gelijktijdig beslag te leggen op één van de onroerende zaken mocht uit de verklaring van de derde blijken dat beslag geen doel treft. (…)

13. [Verzoekster] acht het beslag proportioneel, gezien de vermoedelijke waarde van de hier genoemde verhaalsobjecten en onbekendheid met de hoogte van de daarop rustende hypotheekschulden. Voor zover bekend heeft [klager] geen andere verhaalsobjecten. (…).”

Verweerder heeft in het verzoekschrift de vordering van zijn cliënte op klager begroot op € 35.000,- op grond van al aan klager verzonden maar ook nog te verzenden facturen. 2.6 Op 19 september 2019 heeft de voorzieningenrechter het door verweerder verzochte beslagverlof ten laste van klager voor een bedrag van € 35.000,- toegewezen. 2.7 In zijn e-mail van 19 september 2019 aan verweerder heeft klager inhoudelijk gereageerd op de door hem ontvangen dagvaarding en een nieuw schikkingsvoorstel gedaan. 2.8 Op de rol van de rechtbank van 23 december 2019 heeft klager een verweerschrift, tevens een tegenvordering, ingediend. Daarin is namens klager onder andere inhoudelijk verweer gevoerd ten aanzien van de verschuldigdheid van een aantal facturen en is gewezen op het ontbreken van meerdere aanmaningen.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) zich niet constructief in te zetten om te komen tot een minnelijke regeling; b) niet doelmatig te werk te gaan, maar beide (proces)partijen op hoge kosten jagen; c) gebruik te maken van onjuiste informatie om bij de (conservatoir beslag)rechter iets gedaan te krijgen.

4 VERWEER De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING 5.1 De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. 5.2 Daarnaast stelt de raad voorop dat de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten dient te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, partijdigheid en vertrouwelijkheid, zoals deze zijn omschreven in artikel 10a Advocatenwet. 5.3 De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 Advocatenwet en niet aan de gedragsregels. Die gedragsregels kunnen overigens zo nodig wel van betekenis zijn bij bedoelde toets. Zo luidt gedragsregel 5 dat advocaten voor ogen dienen te houden dat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces. In gedragsregel 6 is bepaald dat advocaten een doelmatige behandeling van een zaak nastreven en in het oog dienen te houden dat ook ten laste van een wederpartij of andere betrokkene geen onnodige kosten worden gemaakt. 5.4 Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.Klachtonderdelen a) en b) 5.5 De raad ziet vanwege de samenhang aanleiding om deze klachtonderdelen gelijktijdig te beoordelen. 5.6 Klager verwijt verweerder dat hij zich niet constructief heeft ingezet om tot een minnelijke regeling te komen. In plaats daarvan heeft verweerder klager in een agressief incassotraject betrokken terwijl die (proces)kosten bij een regeling tussen partijen voorkomen hadden worden. Volgens klager heeft verweerder dan ook in strijd gehandeld met de genoemde gedragsregels 5 en 6. 5.7 Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij de incassozaak van zijn cliënte tegen klager van een collega heeft overgenomen. Klager maakte verweerder met zijn e-mails duidelijk dat hij zelf onderhandelde. Doordat de advocaat van klager zich op de achtergrond hield, zat verweerder in een lastig parket. De gedragsregels verbieden hem immers om in zo’n situatie rechtstreeks contact op te nemen met klager. In oktober 2019 heeft klager verzocht om een voorstel tegen finale kwijting. Verweerder heeft in november 2019 aan de advocaat van klager een voorstel gestuurd, waarop niet is gereageerd. Pas op de comparitie van partijen op 30 maart 2021 heeft hij de advocaat van klager voor het eerst gezien. Toen is tussen partijen alsnog een schikking bereikt.  5.8 Naar het oordeel van de raad mocht verweerder in de door hem geschetste situatie handelen zoals hij dat heeft gedaan zonder dat hij daarbij de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. Alhoewel het resultaat van de uiteindelijke schikking tussen partijen op de comparitie volgens klager vrijwel gelijk was aan zijn eerste schikkingsvoorstel aan verweerder, kan dit verweerder tuchtrechtelijk niet worden verweten. Verweerder was immers afhankelijk van de wensen van zijn cliënte die kennelijk vóór de procedure nog niet bereid was om akkoord te gaan met het eerste schikkingsvoorstel van klager. Daarbij komt dat advocaten niet verplicht zijn om een eenmaal gestarte procedure te stoppen zodra tussen partijen sprake is van overleg. Het had op de weg van de advocaat van klager gelegen om op het door verweerder namens zijn cliënte tijdens de lopende procedure gedane schikkingsvoorstel te reageren of om zelf een procedure te starten om het onder klager gelegde beslag op te laten heffen. Daar stond verweerder buiten. Nu verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt treft, worden klachtonderdelen a) en b) ongegrond verklaard.Klachtonderdeel c) 5.9 Volgens klager heeft verweerder de rechter misleid door onjuiste aannames en feitelijke onjuiste standpunten in de processtukken op te nemen en daarmee klager in een negatief daglicht te plaatsen. Ter onderbouwing hiervan verwijst klager naar hetgeen verweerder in zijn dagvaarding - opgenomen onder 2.4 hiervoor - en in zijn beslagrekest - opgenomen onder 2.5 hiervoor - ten onrechte en suggestief over klager heeft vermeld. In het bijzonder verwijt klager verweerder dat verweerder in zijn processtukken in strijd met de waarheid heeft gesteld dat klager al meerdere aanmaningen van de facturen had ontvangen en dat hij niet wilde betalen. Klager had de verschuldigdheid van bepaalde facturen van de wederpartij op goede gronden betwist, terwijl van financiële problemen aan zijn kant helemaal geen sprake was, aldus klager. Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat zijn cliënte hem had laten weten dat klager bepaalde facturen niet wilde betalen ondanks haar aanmaningen. Die aanmaningen waren door haar zowel per e-mail, als per WhatsApp naar klager gestuurd. Ook had zijn cliënte naar haar zeggen klager ook mondeling herhaaldelijk gevraagd om te betalen. Volgens verweerder hoefde hij aan deze en de verdere van zijn cliënte verkregen informatie niet te twijfelen. 5.10 Naar het oordeel van de raad is niet komen vast te staan dat verweerder met de door hem ingenomen standpunten in de processtukken heeft beoogd om de rechter op het verkeerde been te zetten. Verweerder mocht afgaan op de van zijn cliënte verkregen informatie zonder dat hij daarnaar verder onderzoek hoefde te doen. Of sprake was van meerdere aanmaningen door de wederpartij van klager was voor verweerder bovendien niet relevant omdat voor de beslagrechter juridisch voldoende is als er één formele sommatie is gestuurd. Daaraan was voldaan met de brief van verweerder van 10 september 2019 aan klager. 5.11 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder niet de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij had, en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit zou volgen dat klager door het handelen van verweerder onnodig of onevenredig in zijn belangen is geschaad. De raad zal klachtonderdeel c) eveneens ongegrond verklaren.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. A.C.H. Jansen en H.Q.N. Renon, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2022.

griffier                                                                          voorzitter   Verzonden d.d. 24 oktober 2022