Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-10-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:245
Zaaknummer
22-407/AL/GLD
Inhoudsindicatie
De raad verklaart een aantal klachten over de eigen advocaat ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 24 oktober 2022 in de zaak 22-407/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:
klaagster oververweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 16 november 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 13 mei 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21/150 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 juli 2022. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klaagster met bijlagen van 27 juni 2022.
2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Tussen klaagster en de besloten vennootschap De Beste B.V., handelend onder naam van Keukenwarenhuis.nl (hierna: "Keukenwarenhuis") is eind 2019 een conflict ontstaan over het plaatsen van de keuken en de gebreken van de geplaatste keuken in de woning van klaagster. 2.2 In januari 2021 heeft klaagster zich tot het kantoor van verweerder gewend met het verzoek om bijstand in de procedure tegen het Keukenwarenhuis. Verweerder is vanaf 21 januari 2021 als de belangenbehartiger van klaagster opgetreden. 2.3 Op 9 februari 2021 heeft er een (digitaal) overleg plaatsgevonden met klaagster, de zoon van klaagster en verweerder. Verweerder heeft klaagster tijdens dit overleg geadviseerd om het Keukenwarenhuis de gelegenheid te bieden om de gebreken van de keuken te herstellen. 2.4 Naar aanleiding van het digitale overleg heeft klaagster op 9 februari 2021 aan verweerder het volgende geschreven:
“(…)Als het Keukenwarenhuis deze kasten zo kan veranderen binnen een redelijke tijd inclusief de spat rand en de raam omlijsting plaatsen. Ook het afval bakje crediteren welke niet geplaatst kon worden van wegen een te groot geplaatste afvoer en voor de tweede maal het zelfde afvalbakje geleverd. Ga ik akkoord met deze lang beloofde oplossing, binnen een redelijke termijn. Anders hoop ik het dat u alsnog wil dagvaarden.’’
2.5 Op 23 februari 2021 heeft klaagster het volgende aan verweerder geschreven:
“’Na goed nagedacht te hebben over de weer nieuwe adviezen van het Keukenwarenhuis, zou ik het op prijs stellen dat u dit bedrijf zou dagvaarden.’’
2.6 Op 23 februari 2021 heeft verweerder aan klaagster in een e-mail het volgende geschreven:
“Wij hebben op dinsdag 9 februari jl. een overleg gehad via Microsoft Teams, waarbij tevens uw zoon aanwezig was.(…) Dezelfde avond heeft u mij bericht dat u heeft besloten het Keukenwarenhuis nog éénmaal de gelegenheid te geven om de keuken te herstellen. Ik heb overeenkomstig uw wensen een voorstel aan het Keukenwarenhuis opgesteld, welk voorstel door u per e-mail akkoord is bevonden. Vervolgens het ik het voorstel aan het Keukenwarenhuis voorgelegd.(…) Het is thans dan ook niet meer mogelijk om te gaan dagvaarden, omdat u het Keukenwarenhuis de gelegenheid heeft gegeven om de keuken te herstellen. In dat geval zal de rechter u namelijk kwalijk nemen dat u het Keukenwarenhuis geen reële mogelijkheid hebt geboden om de keuken te herstellen. Dat wil ik voorkomen.(…)’’
2.7 Op 24 februari 2021 heeft de zoon van klaagster aan verweerder per e-mail te kennen gegeven dat in de onderliggende procedure een kort geding dient te worden gestart. Als reactie daarop heeft verweerder op 25 februari 2021 in een e-mail aan de zoon van klaagster en aan klaagster onder andere het volgende:
“(…)Dit betekent dat ik ook de juridische haalbaarheid van een vordering dien af te wegen. Die afweging heeft geresulteerd in een negatief advies, welke in mijn onderstaande e-mail van 23 februari jl. is uiteengezet. Indien uw moeder niet meegaat in mijn advies, dan is dat haar keuze. Uw moeder dient wel de risico’s van een negatief uitkomst te aanvaarden. Die risico’s zijn het volgende:
1. Verlies van de procedure waardoor zij met lege handen achterblijft. Uw moeder krijgt in dat scenario de koopsom niet retour en blijft met de keuken zitten; 2. Kosten van mijn werkzaamheden, voor zover niet door DAS Rechtsbijstand vergoed; 3. Proceskostenveroordeling bij verlies van procedure, welke kan oplopen tot € 1.500,--. (…) Ten aanzien van het tweede risico dat hierboven is genoemd merk ik nog het volgende op. Aangezien ik aanvankelijk heb geprobeerd om de zaak minnelijk op te lossen, hebben die werkzaamheden een deel van de door DAS Rechtsbijstand beschikbaar gestelde 20 uur opgesoupeerd. Ik ben met uw moeder overeengekomen dat de uren na het voornoemde urenplafond van 20 uur voor haar rekening komen en niet door DAS Rechtsbijstand worden vergoed. (…) Na bevestiging van uw moeder zal ik starten met het opstellen van een dagvaarding.’’
2.8 Op 28 februari 2021 heeft verweerder het volgende aan klaagster geschreven:
“Overeenkomstig uw verzoek zal ik overgaan tot het dagvaarden van het Keukenwarenhuis. Wilt u mij nog per e-mail bevestigen dat u de in bijgaande e-mail uiteengezette risico’s bij negatief uitkomst en extra kostenpost vanwege overschrijven van het urenplafond aanvaardt?’’
2.9 Op 1 maart 2021 heeft klaagster het volgende aan verweerder geschreven:
“Het is mij duidelijk dat na een negatieve uitkomst, de extra kostenpost van het urenplafond voor mijn rekening komen. Ik hoop op een eerlijk en duidelijke uitspraak.’’
2.10 Op 6 juli 2021 heeft klaagster het volgende aan verweerder geschreven:
“Ik vraag u, aan de rechtbank te vragen. Alle betalingen die ik gedaan heb, ook de tot nu toe geleden schade, te vergoeden. En een royale schadevergoeding voor alle vernedering en ongemakken.’’
2.11 Op 7 oktober 2021 heeft er een zitting plaatsgevonden bij de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag, locatie Leiden. Tijdens die zitting zijn klaagster en het Keukenwarenhuis overeengekomen dat het Keukenwarenhuis een bedrag van € 1.000,- dient te betalen aan klaagster. 2.12 Op 22 oktober 2021 heeft klaagster een factuur van het kantoor van verweerder ontvangen voor de kosten van de werkzaamheden van verweerder in de procedure tegen het Keukenwarenhuis. 2.13 Op 27 oktober 2021 heeft klaagster in een e-mail naar het info e-mailadres van het kantoor van verweerder het volgende geschreven:
“De door u gestuurde rekening van 22-10-2021 welke ten onrechte naar mij is verstuurd is over de mondelinge rechtszitting in Leiden op 07-10-2021. Bij de rechtszitting zou ik bijgestaan worden door mr. K. Deze heeft totaal geen pleidooi voor mij gehouden maar mij alleen aangeraden de toegezegd € 1000< te accepteren waarmee de zaak klaar was. De € 2942 is ten onrechte in rekening gebracht daar mr K niet voor mij maar voor het keukenwarenhuis gepleit heeft. mr. K heeft niet het hele dossier verdedigd waarvoor ik heb betaald en drie ordners vol documentatie niet kenbaar in het proces gemaakt.’’ (…) Daarom verwacht ik van u binnen een week (…) Een kwijting voor de rekening van 22-10-2021 met een bedrag € 2942,94’’
2.14 Op 3 november 2021 heeft klaagster in een brief aan het kantoor van verweerder het volgende geschreven:
“(…) De dag voor de hoorzitting heb ik gevraagd enkele punten aan de orde te brengen welke mijn neef me op attendeerde. Wederom was meneer beledig en kreeg als antwoord (uw neef is geen advocaat dat ben ik).(…) Dit bedrag moet ik eerst betalen voor ik de ordners terug kan krijgen volgens het schrijven van VZBA.’’
2.15 Op 16 november 2021 heeft klaagster een klacht tegen verweerder bij de deken ingediend. 2.16 Op 29 november 2021 heeft de financieel administratief medewerker van het kantoor van verweerder een rappel naar klaagster gestuurd met daarin het verzoek om de declaratie betreffende de werkzaamheden van verweerder, ter hoogte van € 2.942,94, te voldoen. 2.17 Op 24 januari 2022 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend bij het kantoor van verweerder. Op 7 februari 2022 heeft de klachtfunctionaris van het kantoor van verweerder de klachten van klaagster ongegrond verklaard.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) te veel te declareren; b) geen inhoudelijk verweer te voeren tijdens de zitting van 7 oktober 2021. c) een beroep te doen op het retentierecht; d) niet toe te staan dat de zoon van klaagster haar bijstond of adviseerde.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a) 4.2 Verweerder heeft meermaals aan klaagster voorgelegd dat aan haar proceswensen kosten waren verbonden. Klaagster heeft verweerder per e-mail en mondeling na de zitting bevestigd hiervan op de hoogte te zijn.Klachtonderdeel b) 4.3 Verweerder heeft klaagster voor en tijdens de zitting voorzien van advies. Voor de beoordeling heeft verweerder juridisch relevante stukken in het geding gebracht en klaagster zo goed mogelijk bijgestaan;Klachtonderdeel c) 4.4 Een advocaat dient behoedzaam gebruik dient te maken van zijn retentierecht. In dit geval is afgifte van de ordners niet cruciaal voor de voortzetting van een zaak. Daarnaast is er door klaagster geen betalingsregeling afgesproken en handhaafde zij het verzoek om kwijtschelding van de declaratie. Daarop kon verweerder niet anders op dan een beroep te doen op zijn retentierecht.Klachtonderdeel d) 4.5 Verweerder heeft in alle stadia van de procedure toegestaan dat de zoon van klaagster haar adviseerde.
5 BEOORDELING 5.1 De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. 5.2 Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).Klachtonderdeel a) 5.3 Klaagster verwijt verweerder dat hij te veel heeft gedeclareerd. Klaagster heeft daartoe aangevoerd dat verweerder haar niet had verteld dat zij na de zitting van 7 oktober 2021, waarop zij tot een overeenkomst met de wederpartij is gekomen, ook nog de declaratie van verweerder (ter hoogte van € 2.940,94) moest betalen. 5.4 De raad overweegt dat van excessief declareren niet is gebleken. Het tarief en het aantal gedeclareerde uren staan naar het oordeel van de raad in verhouding tot de door verweerder verrichte werkzaamheden. Feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de aan klaagster in rekening gebrachte tijd buitensporig zou zijn, zijn gesteld noch gebleken. 5.5 Ook is de raad van oordeel dat verweerder voldoende duidelijk met klaagster over zijn honorarium en de wijze van declareren heeft gecommuniceerd. In zijn e-mail van klaagster van 25 februari 2021 heeft verweerder eerst gewezen op de risico’s en kansen van het starten van de door klaagster gewenste procedure. Vervolgens heeft hij aan klaagster laten weten dat hij de uren die niet door de rechtsbijstandsverzekeraar worden vergoed, in rekening zal brengen. Klaagster heeft daarop gereageerd en aangegeven dat haar dat duidelijk is. 5.6 De raad is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder op dit punt niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard. Klachtonderdeel b) 5.7 Klaagster stelt dat verweerder geen pleidooi heeft gehouden tijdens de zitting en haar alleen heeft aangeraden om akkoord te gaan met het voorstel van de wederpartij. 5.8 De raad is van oordeel dat - gelet op de onderbouwing van dit verwijt en de betwisting daarvan door verweerder - niet is gebleken dat verweerder op de zitting van 7 oktober 2021 klaagster niet goed heeft bijgestaan. Dat de zitting (op advies van verweerder) heeft geleid tot een schikking met de wederpartij, maakt niet dat het optreden van verweerder op de zitting kwalitatief onvoldoende was. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard. Klachtonderdeel c) 5.9 Klaagster verwijt verweerder dat hij drie ordners met stukken onder zich heeft gehouden omdat zij zijn declaratie niet heeft voldaan. 5.10 De raad stelt voorop dat het verweerder in beginsel vrij stond om op deze wijze zijn retentierecht uit te oefenen. Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel acht de raad van belang dat de situatie als bedoeld in gedragsregel 28 lid 2 zich in deze zaak niet voordoet; er is immers geen opvolgende advocaat aan wie verweerder het dossier zou dienen af te geven. Voorts is niet gebleken dat klaagster door het handelen van verweerder in haar belangen is geschaad. Gelet op deze omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarom wordt ook dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.Klachtonderdeel d) 5.11 Klaagster verwijt verweerder dat hij het niet heeft toegestaan dat haar zoon haar bijstond of adviseerde. 5.12 De raad overweegt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Gelet op dat uitgangspunt was verweerder niet gehouden om de adviezen van de zoon en de neef van klaagster op te volgen. Bovendien blijkt uit de stukken dat verweerder wel degelijk heeft toegestaan dat klaagster door haar zoon werd geadviseerd en bijgestaan. Klaagsters zoon was immers aanwezig bij een overleg tussen klaagster en verweerder, verweerder stuurde belangrijke e-mails ook aan hem en hij was op de zitting aanwezig. 5.13 Gelet op het voorgaande is niet vast komen te staan dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt dan ook ongegrond verklaard.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans, W.W. Korteweg, M.H. Pluymen, S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 24 oktober 2022