Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-10-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2022:151
Zaaknummer
22-663/DB/OB
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Voor de juistheid van de ernstige, en uitdrukkelijk door verweerder weersproken, verwijten dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten door het verduisteren van een expertiserapport, het plegen van valsheid in geschrifte bij het opstellen van een nieuw rapport en het aannemen van steekpenningen van de wederpartij, heeft de voorzitter in het dossier geen enkel aanknopingspunt gevonden. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 18 oktober 2022
in de zaak 22-663/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 19 augustus 2022 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken), door de raad ontvangen per e-mail van 19 augustus 2022 met kenmerk 48|22|035K en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is op 9 maart 2014 betrokken geweest bij een aanrijding. Tussen klager en de verzekeraar is een geschil ontstaan over de afwikkeling van de schade die volgens klager het gevolg was van die aanrijding. In dit geschil is klager aanvankelijk bijgestaan door twee belangenbehartigers. Lopende de onderhandelingen heeft de verzekeraar aan klager voorschotten betaald tot een bedrag van in totaal € 60.000,--
1.2 Op enig moment heeft klager zich voor rechtsbijstand tot verweerder gewend.
1.3 In het kader van de letstelschadezaak zijn door meerdere specialisten, waaronder dr. B, medische expertiserapporten opgesteld. Op 4 mei 2021 heeft dr. B een conceptrapportage aan klager gestuurd. Dr. B heeft dit conceptrapport, na van klager verkregen akkoord, op 21 juni 2021 ingediend bij de rechtbank. Verweerder heeft namens klager op het rapport gereageerd, maar dr. B heeft daarin geen aanleiding gezien om de inhoud van het rapport te herzien. Op 23 augustus 2021 heeft dr. B het definitieve rapport bij de rechtbank ingediend.
1.4 Bij brief d.d. 15 november 2021 heeft de advocaat van de verzekeraar aan verweerder medegedeeld dat uit de medische expertiserapporten bleek dat niet was komen vast te staan dat klager als gevolg van de aanrijding schade had geleden. De advocaat van de verzekeraar heeft voorts aan verweerder medegedeeld:
“(…) (22) [Verzekeraar] zal dan ook geen aanvullende betalingen meer aan uw cliënt doen en zij zal de onderhandelingen op de officiële wijze afbreken. U zult van deze brief aan uw cliënt een afschrift ontvangen als deze verzonden is. Verder kan ik u mededelen dat als uw cliënt een procedure jegens [verzekeraar] zou starten, [verzekeraar] het door haar teveel betaalde als eis in reconventie zal terugvorderen. Hopelijk hoeft het niet zover te komen.”
1.5 Op 15 november 2021 heeft verweerder de brief van de verzekeraar d.d. 15 november 2021 per e-mail aan klager doorgestuurd. In deze e-mail heeft verweerder aan klager medegedeeld en toegelicht dat hij op basis van de medische expertiserapporten van oordeel was dat het in klagers zaak niet raadzaam was om een gerechtelijke procedure tegen de verzekeraar op te starten.
1.6 Bij brief d.d. 25 november 2021 heeft de advocaat van de verzekeraar de onderhandelingen met klager opgezegd en aan klager medegedeeld dat het dossier werd gesloten. Verweerder heeft deze brief van de advocaat van de verzekeraar bij e-mail d.d. 25 november 2021 aan klager doorgestuurd. In deze e-mail heeft verweerder klager geadviseerd om af te zien van het aanhangig maken van een gerechtelijke procedure tegen de verzekeraar. Daarnaast heeft verweerder aan klager uitgelegd dat en op welke wijze de verjaring van de vordering moest worden gestuit.
1.7 Bij e-mail d.d. 29 november 2021 heeft klager verweerder bericht dat hij teleurgesteld in hem was.
1.8 Op 1 maart 2022 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten door het verduisteren van een expertiserapport, het plegen van valsheid in geschrifte bij het opstellen van een nieuw rapport en het aannemen van steekpenningen van de wederpartij.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Voor de juistheid van de ernstige, en uitdrukkelijk door verweerder weersproken, verwijten dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten door het verduisteren van een expertiserapport, het plegen van valsheid in geschrifte bij het opstellen van een nieuw rapport en het aannemen van steekpenningen van de wederpartij, heeft de voorzitter in het dossier geen enkel aanknopingspunt gevonden. De voorzitter overweegt dat het aan de klager is om een tuchtklacht voldoende feitelijk en concreet te omschrijven en met bewijs te onderbouwen, zodat de tuchtrechter de feiten die de klager aan de klacht ten grondslag legt, kan vaststellen en beoordelen. De voorzitter stelt vast dat klager de klacht niet met concrete feiten en omstandigheden heeft toegelicht en onderbouwd en dat enig (begin van) bewijs van de juistheid van klagers stellingen ontbreekt.
4.2 De voorzitter overweegt voorts ten overvloede dat begrijpelijk is dat klager teleurgesteld was over het door verweerder gegeven negatieve procesadvies. Daarvan kan verweerder echter geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Een advocaat is niet gehouden een procedure aanhangig te maken, indien hij geen mogelijkheid ziet deze met succes te voeren. In de zaak van klager heeft verweerder op basis van de medische expertises geoordeeld dat er geen juridische mogelijkheden waren om met succes tegen de verzekeraar te procederen. Indien klager zich niet met de aanpak van verweerder kon verenigen, lag het op zijn weg om zich tot een andere advocaat te wenden.
4.3 Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder is naar het oordeel van de voorzitter kortom geenszins gebleken. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 18 oktober 2022