Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-10-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:205

Zaaknummer

22-695/A/A

Zaaknummer

22-696/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaten van de wederpartij kennelijk niet-ontvankelijk omdat klager over hetzelfde feitencomplex klaagt als waarover hij al eerder heeft geklaagd.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van  17 oktober 2022 in de zaken 22-695/A/A en 22-696/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerders

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 1 september 2022 met kenmerk2021-1484592/EJH/AS en 2021-1520069/EJH/AS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager aan de raad van 20 september 2022.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager was sinds 1994 als docent verbonden aan de Fontys Economische Hogeschool te Tilburg (hierna: Fontys). Verweerder heeft namens Fontys bij het UWV een ontslagaanvraag ingediend, nadat klager twee jaar arbeidsongeschikt was geweest. Fontys heeft het dienstverband met klager met toestemming van het UWV opgezegd tegen 1 mei 2019. 1.2    Verweerders hebben namens Fontys een kortgedingprocedure tegen klager aanhangig gemaakt vanwege uitlatingen die klager over Fontys op het internet deed. Op 22 mei 2019 heeft de zitting plaatsgevonden. Op de zitting hebben klager en Fontys een schikking getroffen. Klager en Fontys hebben onder meer afgesproken dat klager niet langer de naam Fontys en die van haar medewerkers in zijn publicaties noemt, dat klager stopt met beschuldigingen jegens Fontys met termen ter aanduiding van strafbare feiten of termen die daar synoniem voor staan en dat klager zijn voorgenomen publicaties eerst ter beoordeling zal voorleggen aan de secretaris van het College van Bestuur van Fontys. 1.3    Bij vonnis van 25 september 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant klager op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeeld tot nakoming van de op de zitting van 22 mei 2019 gesloten vaststellingsovereenkomst. 1.4    Volgens Fontys heeft klager meerdere keren de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst geschonden. Verweerders hebben klager daarover meerdere keren aangeschreven en uiteindelijk een deurwaarder ingeschakeld om een bedrag van € 2.000,- aan verbeurde dwangsommen te innen. 1.5    Bij vonnis van 1 oktober 2019 heeft de rechtbank de vordering van klager tot een billijke vergoeding met betrekking tot de opgezegde arbeidsovereenkomst afgewezen en klager veroordeeld in de proceskosten. Verweerders hebben Fontys ook in deze procedure bijgestaan.  1.6    Op 30 september 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. In die klacht klaagt klager erover dat verweerder zich lasterlijk en denigrerend over klager heeft uitgelaten, weigert de vaststellingsovereenkomst procedureel goed uit te voeren en list en bedrog pleegt. Bij beslissing van 21 december 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van deze raad de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Bij beslissing van 31 mei 2021 heeft deze raad het door klager tegen de beslissing van 21 december 2020 ingestelde verzet niet-ontvankelijk verklaard. 1.7    Op 30 maart 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. In die klacht klaagt klager erover dat verweerster het recht op vrijheid van meningsuiting van klager inperkt, klager discrimineert, in tegenstelling tot voorheen de voorgenomen publicaties van klager niet meer beoordeelt, niet deskundig is, niet onafhankelijk is en machtsmisbruik maakt door over te gaan tot het incasseren van dwangsommen. Bij beslissing van 18 januari 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van deze raad de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Bij beslissing van 31 mei 2021 heeft deze raad het door klager tegen de beslissing van 18 januari 2021 ingestelde verzet ongegrond verklaard. 1.8    Op 15 november 2021 heeft klager bij de deken opnieuw een klacht ingediend over verweerders.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerders het volgende.  a)    Verweerders hebben klager in 2019 zonder vooraankondiging namens Fontys een dwangsom van € 2.000,- opgelegd, terwijl zij wisten dat Fontys geen recht had op deze dwangsom. b)    Verweerders hebben bij de aanvraag om een ontslagvergunning onjuiste informatie aan het UWV verstrekt door te schrijven dat klager in 2014, 2015 en 2016 nog les zou hebben gegeven. c)    Verweerders hebben bij de aanvraag om een ontslagvergoeding onjuiste medische informatie over klager aan het UWV verstrekt. d)    Verweerders hebben vertrouwelijke stukken uit de conceptrapportage van de arbeidsdeskundige en de mediation als bewijs ingebracht in de procedure bij de rechtbank. e)    Verweerders hebben persoonlijke informatie van klager gebruikt om stellingen namens Fontys te onderbouwen, waaronder e-mailcorrespondentie van klager aan Fontys. f)    Verweerders hebben in 2018 meegewerkt aan het hacken van de e-mailbox van klager. g)    Verweerders hebben zich onnodig grievend over klager uitgelaten. h)    Verweerders hebben het recht op vrijheid van meningsuiting van klager geschonden, onder meer door namens Fontys correcties aan te brengen in de publicaties van klager. i)    Verweerders hebben de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst tussen klager en Fontys geschonden.

3    VERWEER 3.1    Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dat beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Het beginsel brengt ook mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Het beginsel verzet zich ertegen dat, nadat een klacht over een feitencomplex is beoordeeld en daarop is beslist, de klager zich later opnieuw en met een andere klacht naar aanleiding van dat feitencomplex over de advocaat beklaagt. Een advocaat heeft immers belang bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat alle klachten over de wijze waarop hij gedurende een bepaalde periode zijn werkzaamheden heeft verricht tegelijk worden ingediend. Dit is tevens een legitiem belang van de dekens en de tuchtrechters en een beginsel van goede procesorde. 4.2    De voorzitter overweegt als volgt. De onderhavige klacht van klager over verweerder ziet op hetzelfde feitencomplex als waarop de in de voorzittersbeslissingen van 21 december 2020 en 18 januari 2021 beoordeelde klachten berusten, namelijk het geschil dat klager met Fontys heeft en de verschillende procedures die daarover zijn gevoerd. Van klager mag worden verwacht dat hij voor of tijdens de eerdere klachtprocedures nagaat – of eventueel via de deken na laat gaan – of hij alle relevante informatie heeft en of zijn klachten in het licht daarvan compleet zijn. Voor zover klager in de eerdere klachtprocedures niet alle klachten ten aanzien van verweerders naar voren heeft gebracht, komt dat voor zijn rekening en risico. Nieuwe klachten die daarop betrekking hebben worden alleen beoordeeld als het onmogelijk was deze in de eerdere procedures al mee te nemen. Dat daarvan sprake is, heeft klager niet gesteld en is ook niet gebleken. 4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2022.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 17 oktober 2022