Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-08-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:234

Zaaknummer

22-250/AL/NN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over (voormalige) advocaat van klaagster. Geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster. Uit het dossier is niet gebleken dat verweerster de belangen van klaagster niet dan wel onvoldoende heeft behartigd. Dat klaagster, ondanks de herhaalde uitvoerige uitleg van verweerster over de haalbaarheid van de door klaagster gewenste resultaten, andere verwachtingen had van de dienstverlening betekent niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verder is er geen grond om te oordelen dat verweerster voor haar werkzaamheden excessief heeft gedeclareerd. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 augustus 2022 in de zaak 22-250/AL/NN naar aanleiding van de klacht van:

klaagster over:verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 24 maart 2022 met kenmerk KNN122-zaak 1511634, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Medio maart 2021 heeft verweerster de behandeling van de zaak van klaagster, ontbinding geregistreerd partnerschap met nevenverzoeken, overgenomen van mr. H. Op 16 maart 2021 heeft verweerster een opdrachtbevestiging naar klaagster gemaild. In deze opdrachtbevestiging heeft verweerster vermeld dat klaagster niet in aanmerking komt voor een toevoeging, vanwege de ontvangst van ongeveer € 75.000,- uit de overwaarde van de woning en de overige verdeling. 1.2 Op 17 maart 2021 heeft verweerster klaagster per e-mail bevestigd en uitgelegd dat zij niet in aanmerking komt voor een toevoeging vanwege het bedrag van ongeveer € 75.000,- dat klaagster inmiddels van haar ex-echtgenoot heeft ontvangen. 1.3 Op 12 mei 2021 heeft verweerster klaagster een conceptakte gemaild voor een zitting bij de rechtbank op 4 juni 2021. Ook heeft verweerster in haar e-mail een aantal vragen aan klaagster gesteld. 1.4 Op 17 mei 2021 heeft verweerster een e-mail naar klaagster gestuurd over onder meer de voorbereiding van de zitting van 4 juni 2021 en de betaling van haar nota voor werkzaamheden tot en met de zitting van 4 juni 2021. Ook heeft verweerster in haar e-mail uiteengezet wat volgens haar wel en niet haalbaar is ten aanzien van onder meer verevening van pensioenen en partneralimentatie. 1.5 Op 19 mei 2021 om 13:22 uur heeft klaagster verweerster gemaild over onder meer de akte voor de zitting van 4 juni 2021. Klaagster heeft daarbij opgemerkt dat zij de akte nog een keer wil doornemen voordat deze naar de rechter gaat. Ook heeft klaagster in haar e-mail opmerkingen gemaakt over de nota van verweerster en de in rekening gebrachte uren. 1.6 Op 19 mei 2021 om 17:33 uur heeft verweerster klaagster gemaild dat zij de akte met producties naar de rechtbank heeft gezonden. Naar aanleiding van de in 1.8 genoemde e-mail van klaagster heeft verweerster voorgesteld dat klaagster akte bestudeert en haar op- en/of aanmerkingen per e-mail aan haar doorgeeft, zodat verweerster die op de zitting kan meenemen. Ook heeft verweerster in haar e-mail opgemerkt dat zij tijdens het telefoongesprek op 18 mei 2021 hebben afgesproken dat klaagster de nota in vier gelijke termijnen zal betalen, bij gebreke waarvan zij haar werkzaamheden voor klaagster zal stoppen. 1.7 Op 20 mei 2021 heeft klaagster twee loonstroken van haar ex-echtgenoot naar verweerster gemaild. Ook heeft klaagster opmerkingen gemaakt over de akte. 1.8 Op 21 mei 2021 heeft verweerster klaagster gemaild dat zij de twee loonstroken van de ex-echtgenoot van klaagster bij de rechtbank heeft ingediend en dat zij de opmerkingen van klaagster zal meenemen naar de zitting. 1.9 Op 4 juni 2021 heeft bij de rechtbank een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Klaagster was daarbij aanwezig via Skype. Na de zitting hebben verweerster en klaagster met elkaar contact gehad over het verloop van de zitting. 1.10 Bij tussenbeschikking van 9 juli 2021 (hierna: de tussenbeschikking) heeft de rechtbank op een aantal punten een eindbeslissing gegeven die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Ten aanzien van de partnerbijdrage heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om zich uiterlijk op 1 september 2021 bij akte uit te laten. Verder zijn partijen in de gelegenheid gesteld om zich uiterlijk 15 september 2021 bij akte uit te laten over een op 1 september 2021 ingediende akte. 1.11 De tussenbeschikking is op 15 juli 2021 tijdens de vakantie van verweerster door een kantoorgenoot naar klaagster doorgestuurd. 1.12 Op 27 juli 2021 heeft klaagster haar reactie op de tussenbeschikking naar verweerster gemaild. 1.13 Op 20 augustus 2021 heeft verweerster telefonisch contact met klaagster opgenomen om de tussenbeschikking en mogelijke vervolgstappen te bespreken. 1.14 Op 22 augustus 2021 heeft klaagster een e-mail naar verweerster gestuurd. Daarop heeft verweerster op 23 augustus 2021 gereageerd. 1.15 Op 24 augustus 2021 heeft verweerster zich in een e-mail aan klaagster onttrokken als haar advocaat. 1.16 Op 29 augustus 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over het handelen van verweerster.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende: a) verweerster heeft de belangen en de zaak van klaagster slecht behandeld; b) verweerster heeft denigrerende en kleinerende opmerkingen gemaakt over en jegens klaagster en zich ten opzichte van klaagster niet gedragen zoals een goed advocaat betaamt; c) verweerster heeft aan klaagster te veel uren in rekening gebracht voor de overname van de zaak van mr. H. en voor het ordenen van de dossiers; d) verweerster heeft haar werkzaamheden op basis van haar uurtarief verricht, terwijl klaagster recht had op een toevoeging na peiljaarverlegging. 2.2 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, ingaan op de stellingen en stukken van klaagster.  3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband heeft verweerster aangevoerd dat zij tijdig heeft gereageerd op de reactie van klaagster naar aanleiding van de tussenbeschikking van 9 juli 2021. Van het maken van denigrerende en vernederende opmerkingen naar klaagster is volgens verweerster geen sprake. Tot slot heeft verweerster aangevoerd dat de door haar gedeclareerde uren correct zijn en dat klaagster niet in aanmerking kwam voor een toevoeging voor de lopende echtscheidingsprocedure vanwege een bedrag aan overwaarde dat klaagster had ontvangen uit de verkoop van de echtelijke woning. 3.2 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING 4.1 De klacht gaat in alle onderdelen over het handelen van de (voormalige) advocaat van klaagster. In dat kader is het uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Daarbij houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft bij de wijze waarop zij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid is niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat haar werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).Klachtonderdeel a) 4.2 Klaagster verwijt verweerster dat zij haar belangen en zaak slecht heeft behandeld. Uit de klachtbrief blijkt dat het klaagster erom gaat dat verweerster haar de beschikking van 9 juli 2021 niet heeft toegezonden, dat verweerster pas op 20 augustus 2021 heeft gereageerd op klaagsters reactie van 27 juli 2021 en niet alle vragen van klaagster heeft kunnen beantwoorden en dat verweerster op de zitting van 4 juni 2021 de belangen van klaagster niet heeft behartigd. 4.3 De voorzitter is van oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster geen sprake is. Hoewel klaagster de beschikking niet heeft ontvangen op de dag waarop de beschikking is gegeven, was er op het moment dat zij de beschikking ontving (15 juli 2021) nog voldoende tijd om met verweerster te overleggen en om binnen de in de beschikking gestelde termijnen stukken in te dienen. Het gegeven dat verweerster de beschikking niet direct op 9 juli 2021 naar klaagster heeft doorgestuurd, betekent niet dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. Dat geldt ook voor het verwijt van klaagster dat verweerster pas op 20 augustus 2021 heeft gereageerd op het bericht van klaagster over de beschikking. Ook toen waren de in de beschikking genoemde termijnen nog niet verlopen en had verweerster nog ruim de tijd om de door de rechtbank gevraagde stukken in te dienen. Over de inhoud van het telefoongesprek op 20 augustus 2021 lopen de standpunten van klaagster en verweerster uiteen, zodat de voorzitter niet kan vaststellen wat wel en niet is gezegd. Dat verweerster volgens klaagster niet al haar vragen tijdens dat telefoongesprek heeft kunnen beantwoorden – wat verweerster heeft betwist – betekent echter niet verweerster daardoor ook klachtwaardig heeft gehandeld. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt immers dat verweerster zowel voorafgaand aan en ook na de beschikking van 9 juli 2021 uitvoerig aan klaagster heeft uitgelegd welke mogelijkheden klaagster had en welke informatie de rechtbank nog wilde ontvangen. Uit dezelfde e-mailcorrespondentie blijkt ook dat verweerster is ingegaan op de vragen van klaagster, waarbij verweerster duidelijk heeft aangegeven wat de juridische haalbaarheid is van een aantal door klaagster gewenste resultaten, waaronder pensioenverevening. Tot slot is uit het klachtdossier niet gebleken dat verweerster de belangen van klaagster niet dan wel onvoldoende heeft behartigd op de zitting van 4 juni 2021. Uit de overgelegde   e-mails blijkt dat verweerster in aanloop naar de zitting van 4 juni 2021 diverse keren met klaagster contact en overleg heeft gehad, onder meer over de aanpak van de zaak en de akte die verweerster wilde indienen. Ook blijkt uit deze e-mails dat verweerster voorafgaand aan de zitting op verzoek van klaagster nog twee loonstroken aan de rechtbank heeft overgelegd en dat zij heeft toegezegd de opmerkingen van klaagster naar de zitting mee te nemen. Uit de e-mails die na afloop van de zitting zijn gewisseld, blijkt bovendien niet dat klaagster ontevreden was over het handelen van verweerster ter zitting. Dat klaagster, ondanks de herhaalde uitvoerige uitleg van verweerster over de haalbaarheid van de door klaagster gewenste resultaten, andere verwachtingen had van de dienstverlening betekent niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De wijze waarop verweerster de zaak wilde aanpakken, was na de overname van het dossier door verweerster duidelijk en die aanpak is ook diverse keren met klaagster besproken. Als klaagster het niet met deze aanpak eens was, had klaagster in een eerder stadium een andere advocaat moeten inschakelen. Omdat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster geen sprake is, is klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond.Klachtonderdeel b) 4.4 Klaagster verwijt verweerster dat zij denigrerende en kleinerende opmerkingen heeft gemaakt over en jegens klaagster en zich ten opzichte van klaagster niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt. Uit de klacht blijkt dat het hierbij gaat om opmerkingen die verweerster heeft gemaakt tijdens het telefonisch contact met klaagster op 20 augustus 2021 (zie 1.13). 4.5 De voorzitter kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Verweerster heeft betwist dat zij denigrerende en vernederende opmerkingen heeft gemaakt. Tegenover deze betwisting heeft klaagster een door haar opgestelde samenvatting van het telefoongesprek overgelegd waarin zij een aantal volgens haar door verweerster gemaakte vernederende opmerkingen heeft opgesomd, maar die samenvatting is zonder feitelijke onderbouwing – die ontbreekt – onvoldoende om klachtwaardig handelen van verweerster te kunnen vaststellen. Klachtonderdeel b) is dan ook kennelijk ongegrond.Klachtonderdeel c) 4.6 Klaagster verwijt verweerster dat zij te veel uren in rekening heeft gebracht voor de overname van klaagsters zaak van mr. H. en voor het ordenen van de dossiers. Uit de stukken volgt dat verweerster een declaratie van in totaal 23 uur aan werkzaamheden bij klaagster heeft ingediend. 4.7 De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter niet oordeelt over declaratiegeschillen, maar wel beoordeelt of excessief is gedeclareerd. Gelet op de werkzaamheden die verweerster voor klaagster heeft verricht, waaronder het doornemen van het dossier en de door klaagster toegestuurde stukken, het opstellen van een akte, de voorbereiding en bijwoning van de zitting van 4 juni 2021 en de diverse telefonische en schriftelijke contacten met klaagster, ziet de voorzitter geen grond om te oordelen dat verweerster voor haar werkzaamheden excessief heeft gedeclareerd. Klachtonderdeel c) is daarom ook kennelijk ongegrond.Klachtonderdeel d) 4.8 Klaagster verwijt verweerster dat zij haar werkzaamheden op basis van haar uurtarief heeft verricht, terwijl klaagster recht had op een toevoeging na peiljaarverlegging. 4.9 De voorzitter is van oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is. Verweerster heeft zowel in de opdrachtbevestiging van 16 maart 2021 (zie 1.1) als in haar e-mail van 17 maart 2021 (zie 1.2) uitgelegd dat klaagster voor de lopende echtscheidingsprocedure niet in aanmerking kwam voor een toevoeging, omdat klaagster tijdens de procedure al een bedrag van ongeveer € 75.000,- heeft ontvangen uit de overwaarde van de verkoop van de voormalige echtelijke woning. Bovendien heeft verweerster klaagster in de e-mail van 17 maart 2021 ook uitgelegd dat het niet uitmaakt dat klaagster op dat moment een gering inkomen en vermogen had. De stukken die klaagster heeft overgelegd, kunnen niet tot de conclusie leiden dat klaagster wel in aanmerking kwam voor een toevoeging. Klachtonderdeel d) is daarom kennelijk ongegrond. 4.10 Voor zover klaagster verweerster ook verwijt dat zij een onvolledig dossier aan de nieuwe advocaat van klaagster heeft overgedragen, is de voorzitter van oordeel dat  verweerster hier geen tuchtrechtelijk verwijt van kan worden gemaakt. Uit de stukken blijkt dat het ging om een in het dossier ontbrekende alimentatieberekening die mr. H., de voorganger van verweerster, nog voor klaagster had opgesteld. Verweerster heeft aangevoerd dat zij de opvolgend advocaat van klaagster heeft geadviseerd om dit document bij mr. H. op te vragen. Uiteindelijk is dit ontbrekende document alsnog bij de nieuwe advocaat van klaagster terechtgekomen, omdat klaagster dit document nog in haar eigen dossier had en aan mr. H. heeft kunnen geven.Conclusie 4.11 Uit het bovenstaande volgt dat de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond zal verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2022.

Griffier                                                                  Voorzitter

Verzonden d.d. 22 augustus 2022