Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-10-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:202

Zaaknummer

22-457/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing; Ongegronde klacht over de dienstverlening door de eigen advocaat. Een advocaat is op grond van de gedragsregels, met name gedragsregel 16 lid 1, gehouden belangrijke informatie en afspraken ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil schriftelijk aan de cliënt te bevestigen. Hoewel de raad kan begrijpen dat klaagster van tevoren had willen weten dat het inreisverbod in de Staatscourant werd gepubliceerd, levert het feit dat verweerster klaagster hierover niet heeft geïnformeerd geen schending van de gedragsregels op. De publicatie wordt gedaan door de IND en verweerster heeft toereikend toegelicht dat zij als advocaat daarover niet wordt geïnformeerd en dat vooraf ook niet vaststaat op welke manier de beschikking van de IND wordt bekendgemaakt.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 10 oktober 2022

in de zaak 22-457/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over:

verweerster

 

1. Verloop van de procedure

1.1 Op 10 maart 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 1 juni 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1832608/EJH/YH van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 september 2022. Daarbij waren klaagster en verweerster, die werd bijgestaan door haar gemachtigden, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de raad kennisgenomen van de door klaagster bij e-mail van 11 juli 2022 en door verweerster bij e-mail van 26 augustus 2022 nagezonden stukken.

2. FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Klaagster heeft zich tot verweerster gewend voor rechtsbijstand bij de aanvraag voor verblijf op grond van artikel 8 EVRM (privéleven). Op 17 december 2019 is verweerster met klaagster meegegaan naar de loketafspraak bij de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND). Daar heeft klaagster leges betaald en is de aanvraag officieel ingediend.

2.3 Bij beschikking van 4 februari 2020 heeft de IND de aanvraag van klaagster afgewezen. Daarbij is aan klaagster tevens een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Tegen deze beschikking heeft verweerster namens klaagster bezwaar gemaakt. Ook heeft verweerster de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, zodat klaagster hangende de bezwaarprocedure niet zou kunnen worden uitgezet.

2.4 Op 20 februari 2020 stuurde klaagster verweerster een sms-bericht waarin zij aangaf dat zij had gezien dat het inreisverbod was gepubliceerd in de Staatscourant. Klaagster vroeg verweerster of dit al mocht, aangezien de zaak nog liep. Verweerster heeft haar toen per sms-bericht op 21 februari 2020 geantwoord dat een inreisverbod gelijk van kracht wordt, ook als het besluit nog niet onherroepelijk is en dat het dan ook gelijk mag worden gepubliceerd in de Staatscourant.

2.5 Na dit sms-contact heeft klaagster geen contact meer met verweerster gezocht over de publicatie in de Staatscourant en heeft verweerster enkel berichten en e-mails van klaagster ontvangen over andere onderwerpen, waaronder bevindingen over cyberstalking die gepleegd zou zijn door andere personen dan wel een andere instantie.

2.6 Op 22 maart 2020 ontving verweerster van klaagster het volgende bericht per sms en per e-mail: “Wegens de gang van zaken bij [naam kantoor van verweerster] advocaten (in het begin werd van mij verwacht dat ik zelf een brief zou moeten schrijven aan de IND, ik werd niet op de hoogte gebracht van de op handen zijnde publiekelijke bekendmaking als te zijn ongewenste vreemdeling door de Staatscourant) en het feit dat het cyberstalken uit de hand is gelopen verzoek ik het volgende; mijn dossier bij [naam kantoor van verweerster] advocaten te sluiten en de behandeling ervan aan mij over te dragen. Graag neem ik de voortzetting van de correspondentie met de IND voortaan voor eigen rekening. Hierover bellen is niet nodig.”

2.7 Verweerster heeft klaagster meerdere keren geprobeerd te bellen om de kwestie met haar te bespreken, maar klaagster heeft hier niet op gereageerd. Vervolgens heeft verweerster klaagster bij e-mails van 23 maart 2020 en 29 maart 2020 verzocht contact met haar op te nemen en haar - in verband met de afgegeven toevoegingen door de Raad voor Rechtsbijstand - te laten weten of klaagster wilde dat verweerster de zaken aan een andere advocaat zou overdragen of dat klaagster de zaken zelf verder wilde afhandelen.

2.8 Klaagster heeft hierop bij e-mail van 29 maart 2020 geantwoord met: “Ik weet het niet” en op 18 april 2020 met het bericht dat zij de opgevraagde gegevens nog niet heeft ontvangen.

2.9 Verweerster heeft klaagster vervolgens bij e-mail van 24 april 2020 als volgt bericht: “Onder verwijzing naar uw sms-bericht van 22 maart jl. en de e-mails van 22, 23, 29 maart en 18 april jl., bericht ik u als volgt. U geeft aan niet langer door mij te willen worden bijgestaan en verzoekt om toezending van de dossierstukken zodat u de zaak zelf kunt behandelen. U noemt de gang van zaken bij [naam kantoor verweerster] advocaten hiervoor als reden en geeft aan dat ik u zou hebben verzocht zelf de brief aan de IND te schrijven in het kader van de aanvraagprocedure en dat het feit dat het inreisverbod is gepubliceerd in de Staatscourant. Ik heb meerdere keren geprobeerd hierover telefonisch contact met u op te nemen, maar helaas neemt u de telefoon niet op en belt u mij ook niet terug. Ik heb u tevens een aantal e-mails gestuurd en aangegeven dat ik er geen bezwaar tegen heb om de zaak af te sluiten en aan u over te dragen, maar dat ik hierover graag ook even telefonisch contact wil hebben. Dit om te overleggen wat er met de toevoeging moet gebeuren en ook omdat er volgens mij sprake is van een misverstand. Ik heb u niet gevraagd om zelf een brief te schrijven aan de IND. Ik heb u alleen gevraagd om in uw eigen woorden uw levensverhaal op te schrijven, voor mijn eigen dossiervorming en zodat ik een beter begrip zou kunnen krijgen van uw persoonlijke situatie. Dat het inreisverbod van twee jaar is gepubliceerd in de Staatscourant is helaas een omstandigheid waar ik geen invloed op heb. (…) Op 19 april jl. zond ik u nogmaals een e-mail over deze kwestie, met de vraag of u uw belangen zelf wilt behartigen of dat u een nieuwe advocaat heeft gevonden. Hierop heb ik geen reactie ontvangen. Gelet op het voorgaande concludeer ik dat er sprake is van een vertrouwensbreuk en ga ik ervan uit, gelet met name op de bewoordingen van uw eerste email en sms waarin u aangeeft dat u de voortzetting van de correspondentie met de IND voortaan voor eigen rekening wil nemen, dat u de zaak verder zelf zal behartigen. Hierbij zend ik u de originele dossierstukken behorende bij de huidige procedure(s) per post. (…) Ik zal de IND en rechtbank informeren dat ik niet langer uw gemachtigde ben en dat zij de toekomstige correspondentie aan uw adres kunnen richten. Tevens zal ik bij de Raad voor Rechtsbijstand verzoeken om intrekking van de toevoegingen. (…).”

2.10 Bij e-mail van 7 juli 2021 heeft klaagster verweerster verzocht voor haar een kosteloze procedure op te starten ter verwijdering van de publicatie in de Staatscourant.

2.11 Bij e-mail van 8 juli 2021 heeft verweerster klaagster onder verwijzing naar haar e-mail van 24 april 2020 bericht dat sprake is van een vertrouwensbreuk, dat zij klaagster niet langer meer bijstaat als advocaat en zij dus ook geen procedure voor klaagster zou opstarten.

2.12 Klaagster heeft bij de deken over verweerster een klacht ingediend.     

3. KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster dat zij klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over het risico dat bij afwijzing van haar aanvraag om een verblijfsvergunning het inreisverbod zou worden gepubliceerd in de Staatscourant.

4. VERWEER

4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5. BEOORDELING

5.1 De voorzitter neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals met betrekking tot het procesrisico en het kostenrisico- waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Bovendien is de advocaat gehouden de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen. Ten slotte behoort het tot de taak van een advocaat belangrijke afspraken en adviezen schriftelijk vast te leggen.

5.2 Klaagster heeft ter toelichting van haar klacht gesteld dat zij zelf toevallig achter de bekendmaking in de Staatscourant is gekomen door op haar naam te googelen. De publiekelijke bekendmaking in de Staatscourant leidt voor klaagster tot ernstige gevolgen, zoals het beëindigen van haar wooncontract en het mislopen van sollicitatiemogelijkheden. Klaagster had er nooit voor gekozen om de aanvraag voor een verblijfsvergunning in te dienen als verweerster haar had laten weten dat er een kans is op negatieve en vrijwel onuitwisbare publiekelijke bekendmaking in de Staatscourant. Klaagster is van mening dat zij destijds simpelweg niet de kans heeft gekregen om een weloverwogen keuze te maken waarbij de advocaat de taak heeft de cruciale risico's die de indiening van een aanvraag voor een verblijfsvergunning meebrengt, aan de cliënt voor te leggen.

5.3 Verweerster voert aan dat zij klaagster (nadat klaagster daarom vroeg) per sms heeft geïnformeerd dat het inreisverbod gelijk van kracht zou worden, ook als het besluit nog niet onherroepelijk is en dat het ook gelijk mag worden gepubliceerd in de Staatscourant. Nadien heeft verweerster op verschillende momenten geprobeerd om nog telefonisch en per e-mail contact met klaagster te zoeken. Nadat klaagster op 7 juli 2021 weer contact had gezocht en eiste dat er een kosteloze procedure zou worden gestart tot verwijdering van de publicatie in de Staatscourant, heeft verweerster verwezen naar haar eerdere e-mail van 24 april 2020 en aangegeven dat er sprake was van een vertrouwensbreuk zodat zij haar niet langer kon bijstaan en geen procedure meer voor haar zou starten. Verweerster erkent dat zij klaagster niet uitdrukkelijk heeft geïnformeerd over de publicatie in de Staatscourant. Hiervoor biedt verweerster haar verontschuldiging aan. De reden dat klaagster niet uitdrukkelijk is geïnformeerd over deze mogelijkheid, is omdat dit niet gebruikelijk is en vooraf ook niet vaststaat op welke manier de beschikking van de IND wordt bekendgemaakt, door toezending of door uitreiking in persoon. De publicatie in de Staatscourant is bovendien niet bedoeld als schandpaal, maar ter verzekering dat een persoon op de hoogte raakt van het feit dat aan hem of haar een inreisverbod is opgelegd, voor het geval de beschikking van de IND hem of haar niet zou hebben bereikt. Verweerster wijst verder het verwijt aan haar adres af dat klaagster door haar handelen problemen heeft gekregen met haar verhuurder en haar werkgever en dat klaagster door haar toedoen nu openbaar als crimineel bekend zou staan. Tot slot merkt verweerster op dat klaagster op grond van artikel 17 AVG bij de verwerkingsverantwoordelijke een verzoek kan indienen tot het wissen van de persoonsgegevens.

5.4 De raad overweegt dat een advocaat op grond van de gedragsregels, met name gedragsregel 16 lid 1, gehouden is belangrijke informatie en afspraken ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil schriftelijk aan de cliënt te bevestigen. Hoewel de raad kan begrijpen dat klaagster van tevoren had willen weten dat het inreisverbod in de Staatscourant werd gepubliceerd, levert het feit dat verweerster klaagster hierover niet heeft geïnformeerd geen schending van de gedragsregels op. De publicatie wordt gedaan door de IND en verweerster heeft toereikend toegelicht dat zij als advocaat daarover niet wordt geïnformeerd en dat vooraf ook niet vaststaat op welke manier de beschikking van de IND wordt bekendgemaakt; door toezending of door uitreiking in persoon. Met verweerster is de raad bovendien van oordeel dat de publicatie in de Staatscourant niet bedoeld is om iemand aan de schandpaal te nagelen. Voor zover klaagster stelt dat de publicatie in de Staatscourant problemen heeft veroorzaakt in het haar woon- en werkomstandigheden, overweegt de raad dat uit de door klaagster overgelegde stukken onvoldoende is gebleken dat de gestelde problemen een (rechtstreeks) gevolg zijn van de publicatie van het inreisverbod. Deze houden veeleer verband met andere problemen van klaagster. Ook als echter de beschreven problemen wel het gevolg zouden zijn van de publicatie van het inreisverbod in de Staatscourant, dan nog was verweerster niet voor deze problemen verantwoordelijk geweest. De publicatie van het inreisverbod volgt uit wettelijke voorschriften, waar verweerster geen invloed op heeft. Bovendien heeft verweerster ter zitting onweersproken gesteld dat geen verblijfsvergunning aanvragen of pas later een aanvraag doen geen optie was, nu er tegen klaagster een procedure bij de Dienst Terugkeer&Vertrek liep, waardoor de enige optie voor klaagster (om legaal in Nederland te verblijven) was de verblijfsvergunning aan te vragen.  

5.5 De raad komt tot de slotsom dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is en zal de klacht ongegrond verklaren.   

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. C.C. Horrevorts en M. Kemmers, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2022.

Griffier                                                                                                Voorzitter

Verzonden op: 10 oktober 2022