Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-10-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:170

Zaaknummer

22-543/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk, want te laat.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 12 oktober 2022 in de zaak 22-543/DH/DHnaar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 29 juni 2022 met kenmerk K068 2021 ar/cw, door de raad ontvangen op 29 juni 2022, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de e-mail van klager van 21 september 2022.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Verweerster heeft op enig moment in de piketfase bijstand aan klager verleend. 1.2    Op 30 maart 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.  1)    Verweerster heeft fraude en bedrog gepleegd door tijdens piketdiensten op piketformulieren bepaalde dingen in te vullen, ‘terwijl deze vreemde advocaat op 2 april en 3 april dus helemaal, geen professionele-Rechtsbijstand had verleend’. Op 2 april kwam ze wel opdagen, maar weigerde ze bij een verhoor te zitten, terwijl ze dat ook verplicht was. Ze zag er toen niet verzorgd uit en stonk naar zweet en alcohol. Wat er op 3 april gaande was, dat was helemaal vreemd. Verweerster heeft nooit rechtsbijstand verleent, maar claimt wel die uren te hebben gewerkt en laat zich door de Raad voor Rechtsbijstand uitbetalen. Er is sprake van oplichting van de Raad voor Rechtsbijstand. 2)    Verweerster heeft op 2 april meerdere toezeggingen gedaan en mondelinge akkoorden gesloten. Zij zou de camerabeelden opvragen van de insluiping op 2 april en het keycardsysteem laten uitlezen. Ook had zij toegezegd een rechtmatigheidsonderzoek te doen over de zeer onrechtmatige aanhouding. Deze afspraken is ze nooit nagekomen.  3)    Verweerder heeft daarnaast geweigerd aangifte te doen bij de hoofdofficier, terwijl zij dat had beloofd. 4)    Verweerster is vervolgens nooit een schadeprocedure en inbeslagnameprocedure opgestart, terwijl ze ook dat had toegezegd. 5)    Verweerster weigert steeds haar kantoorklachtenprocedure te verzenden.  6)    Verweerster gooit ook steeds de telefoon erop en weigert de naam van haar klachtenfunctionaris te geven. Ook laat ze haar agressieve man de telefoon aannemen, ‘die dan ontevreden cliënten telefonisch afpoeieren’.  7)    Verweerster weigert alle aanhoudings- en inverzekeringstellingformulieren te verzenden. Door verweersters weigering is het parketnummer van de zaak onbekend en is de zaak in de doofpot gedaan, waardoor geen schadeclaim bij het Openbaar Ministerie kan worden ingediend. Daarmee heeft ze cliënten gedupeerd. 8)    Klager vermoedt dat verweerster op 2 april op het Bureau ‘gewoon het zwijgen is opgelegd. Doordat zij in een gesprek op de gang daar, onder druk is gezet, om niets tegen het OpsporingsApparaat te gaan doen (geen Rechtmatigheidstoets, Schadeclaim of Aanklacht), omdat ze anders niet betaald zou krijgen die dag.’ Naast verdachten, worden ook advocaten door agenten gemanipuleerd. 2.2    Klager stelt dat hij in een later stadium ook een schadeclaim wil laten bepalen door de Orde van Advocaten, ‘voor deze zeer slechte Performance, van deze niet-integere Advocaat’. Klager verzoekt de Orde van Advocaten een verzoek tot rechtsvervolging in te laten dienen bij het Openbaar Ministerie.

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Zij stelt dat klager haar waarschijnlijk bijna vijf jaar geleden heeft gesproken op het politiebureau in het kader van de piketbijstand. Verweerster heeft een en ander niet kunnen nagaan omdat klager haar niet zijn volledige naam en geboortedatum heeft gegeven, nadat zij daarom heeft verzocht. Klager wil een parketnummer van zijn zaak, maar verweerster kan dit niet voor hem achterhalen zonder zijn volledige naam en geboortedatum.  3.2    De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.  4.2    De voorzitter overweegt dat klager geen datum of jaartal heeft genoemd waarop de gedragingen van verweerster zouden hebben plaatsgevonden, noch heeft hij stukken overgelegd waaruit een datum of jaartal kan worden afgeleid. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat de piketbijstand, waar klager kennelijk over klaagt, ongeveer vijf jaar geleden heeft plaatsgevonden. Klager heeft bovendien aan de deken, in het kader van een verzoek aanwijzing advocaat, gevraagd een advocaat aan te wijzen vóór 1 april 2021, omdat de zaak dan zou verjaren. De voorzitter gaat er gelet op het voorgaande daarom van uit dat verweerster vijf jaar geleden alleen in de piketfase bijstand heeft verleend aan klager. Klager had binnen de hiervoor genoemde termijn van drie jaar een klacht moeten indienen. Door dat pas na vijf jaar te doen, is hij te laat.  4.3    Nu van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is de klacht op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt de voorzitter dan ook niet meer toe.

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2022.