Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-10-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2022:175
Zaaknummer
22-390/DH/DH
Inhoudsindicatie
Klacht over de kwaliteit van dienstverlening ongegrond. Niet is gebleken dat verweerder tijdens de zitting heeft gehandeld tegen de uitdrukkelijke wens van klager in.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 17 oktober 2022 in de zaak 22-390/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 28 oktober 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 20 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K257 2021 ar/nm van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 september 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 7 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails (met bijlagen) van klager van 17 en 18 juni 2022 en 23 augustus 2022.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klager is verwikkeld (geweest) in geschillen met een pandeigenaar en een gemeente. Vanaf oktober 2016 heeft verweerder klager daarin bijgestaan. 2.3 In mei 2017 heeft verweerder de gemeente aansprakelijk gesteld. 2.4 In mei 2018 heeft klager zijn belangenbehartiging door verweerder stopgezet. Vanaf december 2018 heeft verweerder de bijstand aan klager hervat. 2.5 In 2019 heeft verweerder de gemeente gedagvaard. 2.6 Op 8 juni 2021 heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Den Haag. Klager en verweerder waren daarbij aanwezig. In het proces-verbaal van de zitting is onder meer het volgende opgenomen: “Partijen komen ter beëindiging van het onderhavige geschil (…) het volgende overeen: 1. Gehoord het voorlopig oordeel van de rechtbank dat de vordering is verjaard, trekt [klager] de vorderingen in. 2. Partijen dragen ieder hun eigen kosten. 3. Partijen verzoeken doorhaling van de zaak per heden. Na voorlezing volhard en getekend, [handtekening] Namens [klager] [verweerder]” 2.7 Bij e-mail van 10 juni 2021 heeft verweerder aan klager onder meer geschreven: “Ter zitting heeft de rechter laten doorschemeren dat zij, mocht zij in uw zaak overgaan tot het wijzen van een vonnis, het beroep op verjaring hoogstwaarschijnlijk zal honoreren. Mocht het beroep op verjaring niet slagen, dan zal de rechter op inhoudelijke gronden de door u ingestelde vordering niet toewijzen, zo gaf zij tevens te kennen. Tijdens een onderbreking van de zitting heeft u daarom, na daartoe door mij te zijn geadviseerd, besloten om de vordering in te trekken en de procedure te beëindigen. Daarbij is met de wederpartij overeengekomen dat de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.” 2.8 In reactie daarop heeft klager in een e-mail van 11 augustus 2021 aan verweerder onder meer het volgende geschreven: “Uw opmerking dat u mij geadviseerd had om de vordering in te trekken, ik u daarop geantwoord hebt dat ik het daar niet eens mee was mits er een gesprek opening met de gemeente kon plaats vinden na overleg tussen u en [naam] van de gemeente zei u te kennen gaf dat zei daar niet voor open stond U er toch voorkoos om de intrekking vd vordering te ondertekenen zonder mijn toestemming ik heb het verbaal dan ook niet ondertekend met als resultaat dat ik geen mogelijkheid op beroep kan instellen”
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft de gerechtelijke procedure tegen de gemeente ingetrokken zonder klagers toestemming. Daardoor is klager de (eventuele) mogelijkheid van hoger beroep ontnomen en heeft verweerder een onrechtmatige daad jegens klager gepleegd. b) Verweerder heeft er meer dan een half jaar over gedaan om de gemeente aansprakelijk te stellen en had vervolgens weer een half jaar nodig voor een dagvaarding. De procedure duurde zelfs meer dan twee jaar. c) Verweerder is er, gedurende de vijf jaar dat hij klagers belangen behartigde, niet in geslaagd een bespreking met de gemeente te beleggen. 3.2 Ad klachtonderdeel a: klager bestrijdt met klem dat hij de vorderingen heeft ingetrokken. Als hij dat gedaan zou hebben, dan zou hij daarvoor getekend hebben. Dat heeft hij niet gedaan. Klager stelt dat hij tijdens het overleg op de gang op de rechtbank niet akkoord is gegaan met de intrekking van de vordering. Verweerder was hiervan op de hoogte, maar heeft desondanks besloten het proces-verbaal tot intrekking te ondertekenen. Klager stelt dat verweerder dit heeft gedaan om van de zaak af te zijn, want verweerder had moeten weten dat de redenering van de rechter over de kans van slagen van klagers zaak niet correct was. Dat bleek later eens te meer toen klager duidelijk werd dat verweerder niet verder wilde met de zaak tegen ambtenaar B. 3.3 Ad klachtonderdelen b en c: klager stelt dat hij gedurende vijf jaar zijn belangen heeft laten behartigen door verweerder en dat verweerder gedurende die periode geen gesprek of communicatie met de gemeente heeft kunnen bewerkstelligen. Verder heeft verweerder er een half jaar over gedaan om de gemeente aansprakelijk te stellen en nog eens twee jaar om te dagvaarden. 3.4 Klager verwijt verweerder tot slot dat hij de aansprakelijkheidszaken tegen mr. SK en W ongemoeid heeft gelaten.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. 4.2 Ad klachtonderdeel a: verweerder stelt dat aan het slot van de mondelinge behandeling bij de rechtbank Den Haag een schikking is getroffen waarbij klager zijn eisen liet vallen en elk der partijen zijn eigen kosten zou dragen. Hij is hiertoe overgegaan namens klager nadat hij daartoe uitdrukkelijk opdracht en toestemming van klager had. Verweerder stelt dat hij zich er ter zitting van heeft vergewist dat klager zijn vorderingen daadwerkelijk wilde intrekken. Klager is wel degelijk akkoord gegaan, anders zou verweerder deze schikking nooit namens hem overeen gekomen zijn. Als klager niet akkoord zou zijn, dan had het voor de hand geleden als klager tijdens het tekenen of na afloop van de zitting zijn ongenoegen kenbaar had gemaakt. Dat is niet het geval geweest. Klager heeft pas na een aantal weken laten weten dat hij zijn vorderingen toch niet wilde intrekken. 4.3 Ad klachtonderdelen b en c: verweerder stelt dat hij zich tot het uiterste heeft ingespannen om tot een gesprek te komen met de gemeente. Op enig moment wilde de gemeente graag met klager om tafel, maar dan wel nadat een specifiek aantal vragen zou worden beantwoord door klager. Het kostte verweerder nogal wat moeite om de antwoorden op papier te krijgen, vooral omdat klager alleen telefonisch en via WhatsApp met verweerder communiceerde. Een verzoek van verweerder om een schriftelijk stuk met een heldere onderbouwing van de standpunten van klager, legde klager naast zich naar. Uiteindelijk zijn de vragen van de gemeente weliswaar beantwoord, maar wilde de gemeente toch niet in gesprek. 4.4 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING 5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). 5.2 De raad stelt verder voorop dat de tuchtrechter slechts oordeelt over de vraag of de beklaagde advocaat zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De tuchtrechter oordeelt niet over de stellingen die zijn ingenomen in de kwestie die aan de klacht ten grondslag heeft gelegen. Dit betekent dat hetgeen over en weer naar voren is gebracht over het geschil met de gemeente en de mogelijke verjaring van klagers vordering niet zal worden besproken. Klachtonderdeel a) 5.3 Klager verwijt verweerder in de kern dat hij zonder zijn toestemming de procedure bij de rechtbank heeft ingetrokken. 5.4 De raad stelt vast dat uit het door de rechtbank opgemaakte proces-verbaal blijkt dat de behandelend rechter tijdens de mondelinge behandeling van 8 juni 2021 een voorlopig oordeel heeft gegeven, te weten dat klagers vordering verjaard was. De raad begrijpt dat klager meent dat dat voorlopig oordeel juridisch onjuist is en heeft in de klachtprocedure het een en ander ter onderbouwing hiervan naar voren gebracht, maar het is niet aan de raad om te beslissen over de juistheid van dat oordeel. Gelet op het door de gemeente gevoerde verjaringsverweer en het door de rechter gegeven voorlopig oordeel, is het niet onbegrijpelijk dat verweerder heeft geadviseerd de vorderingen in te trekken om zo een proceskostenveroordeling te voorkomen. 5.5 Ook van enige onzorgvuldigheid van de zijde van verweerder is de raad niet gebleken. Tijdens het verhandelde ter zitting van de raad is naar voren gekomen dat bij de voorbereiding van de zitting de kwestie van de mogelijke verjaring door klager en verweerder reeds was besproken. 5.6 Vaststaat dat klagers vordering vervolgens is ingetrokken en dat aan de procedure een einde is gekomen, waarbij niet klager, maar verweerder namens klager het proces-verbaal heeft getekend. Klager stelt dat verweerder dit tegen zijn uitdrukkelijke wens in heeft gedaan. De raad kan dat echter niet vaststellen. Op de zitting van 8 juni 2021 is het proces-verbaal voorgelezen en getekend door enerzijds de advocaat namens de gemeente en anderzijds verweerder namens klager. De raad gaat er vanuit dat toen besproken is dat verweerder namens klager zou tekenen. Niets wijst erop dat klager toen heeft laten weten het niet eens te zijn met de intrekking en verweerder in zijn aanwezigheid ten overstaande van een rechter zonder zijn instemming zou hebben getekend. Klager stelt weliswaar dat hij op de zitting in aanwezigheid van de rechter heeft geroepen dat hij niets zou tekenen omdat hij het er niet mee eens was, maar verweerder betwist dit en de raad kan dus niet vaststellen dat dit gebeurd is. De raad kan evenmin vaststellen dat verweerder de zaak heeft ingetrokken tegen klagers wens in om ‘van de zaak af te zijn’. De raad is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder op 8 juni 2021 heeft gehandeld tegen de uitdrukkelijke wens van klager in. Verweerder heeft de intrekking op 10 juni 2021 per e-mail nog eens aan klager bevestigd. Dat klager later (op 11 augustus 2021) aan verweerder heeft bericht het er niet mee eens te zijn, maakt niet dat verweerder op 8 juni 2021 onjuist heeft gehandeld. De klacht is daarom ongegrond. Klachtonderdeel b) 5.7 Klager verwijt verweerder in de kern dat het allemaal heel lang heeft geduurd. 5.8 Dat de procedure te lang geduurd heeft, kan de raad niet vaststellen. Vanaf december 2018 is verweerder (weer) klagers belangen gaan behartigen, waarna hij de gemeente in 2019 heeft gedagvaard. Vervolgens heeft er in ieder geval op 8 juni 2021 een zitting plaatsgevonden. Het dossier bevat verder geen informatie over het verdere verloop van de procedure. Dat dit tijdsverloop te lang is en bovendien het gevolg van handelen of nalaten van verweerder, kan de raad zonder nadere informatie niet vaststellen. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond. Klachtonderdeel c) 5.9 Klager verwijt verweerder dat hij, gedurende de vijf jaar dat hij klagers belangen behartigde, er niet in is geslaagd een bespreking met de gemeente te beleggen. 5.10 Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij zijn best heeft gedaan om een gesprek met de gemeente te entameren en hierop meermalen bij de gemeente heeft aangedrongen, maar dat de gemeente niet wilde. De raad kan gelet hierop niet vaststellen dat het aan verweerder te wijten is dat geen bespreking met de gemeente tot stand is gekomen. Voor een bespreking zijn twee partijen nodig die daaraan willen meewerken en verweerder kan die medewerking van de gemeente niet afdwingen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder is de raad niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond. Tot slot 5.11 Voor zover klager verweerder verwijt dat hij niets heeft gedaan met de aansprakelijkheidskwesties tegen mrs. SK en W, geldt dat klager deze verwijten te laat heeft ingediend. Hij heeft deze klachten na afronding van het dekenonderzoek ingediend, wat op gespannen voet staat met artikel 46c Advocatenwet, waarin is bepaald dat klachten worden ingediend bij de deken en dat de deken daarnaar onderzoek instelt. De raad zal deze verwijten dan ook buiten beschouwing laten, waarbij de raad nog opmerkt dat klager deze verwijten op geen enkele wijze heeft onderbouwd. 5.12 Voor zover klager stelt dat verweerder een onrechtmatige daad jegens hem zou hebben begaan, geldt dat de tuchtrechter geen taak of bevoegdheid heeft met betrekking tot de beoordeling daarvan. Het oordeel over een dergelijke vordering is voorbehouden aan de civiele rechter.
BESLISSING De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, R. de Haan, M.G. van den Boogerd en W. Knoester, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2022.