Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-08-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:236

Zaaknummer

22-253/AL/GLD

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Twee klachtonderdelen zijn kennelijk niet-ontvankelijk, omdat klager daar geen eigen rechtstreeks belang bij heeft. De andere twee klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond. Op grond van het klachtdossier kan niet worden vastgesteld dat verweerster onnodig en onredelijk lang de tijd heeft genomen om op berichten van klagers advocaat te reageren en om de procedure bij de rechtbank op te starten. Verder is de door klager bedoelde uitspraak van verweerster een algemene opmerking over de door haar cliënt ervaren sfeer tijdens de mediation met klager en bevat deze geen concrete, inhoudelijke, informatie waarvoor de geheimhouding bij mediation bedoeld is.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 augustus 2022 in de zaak 22-253/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:

klager over:verweerster

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 28 maart 2022 met kenmerk K 21/31, door de raad op dezelfde datum ontvangen, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 06.12. Verder heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van verweerster van 19 april 2022 met bijlagen en van de e-mail van klager van 20 april 2022 met bijlagen.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager en zijn voormalige echtgenote (hierna ook: de moeder) hebben twee zoons: M., geboren op 4 augustus 2000, en L., geboren op 14 oktober 2002.  1.2 Op 5 november 2019 hebben M. en de moeder verweerster ingeschakeld voor een vaststelling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie en een herberekening van de kinderalimentatie voor de op dat moment nog minderjarige L. Klager wordt in deze familierechtkwestie bijgestaan door mr. W. 1.3 Verweerster staat zoon M. bij op toevoegingsbasis en de moeder op betalende basis. 1.4 In de periode van november 2019 tot juni 2020 hebben verweerster en mr. W. diverse keren met elkaar gemaild om tot overeenstemming te komen. Zo heeft verweerster bij brief van 15 januari 2020 aan mr. W. een voorstel gedaan voor onder meer de maandelijks door klager aan M. en L. te betalen bedragen. Ook hebben verweerster en mr. W. gecorrespondeerd over het houden van een viergesprek. Uiteindelijk heeft een viergesprek niet plaatsgevonden en zijn klager, M. en de moeder niet tot een vergelijk gekomen. 1.5 In juni 2020 heeft verweerster namens M. een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Gelderland. 1.6 Partijen hebben vervolgens ingestemd met een mediationtraject. Daartoe hebben klager en M. een mediation-overeenkomst gesloten. In artikel 4.1 van deze overeenkomst is het volgende vermeld:

‘Mediator en de partijen verplichten zich zonder enig voorbehoud tot de geheimhouding zoals omschreven in artikel 7 en 10 van het Reglement.’

In artikel 7 lid 1 van het Reglement is het volgende bepaald:

‘De partijen doen aan derden – onder wie begrepen rechters of arbiters – geen mededelingen omtrent het verloop van de mediation, de daar door de bij de mediation betrokken personen ingenomen standpunten, gedane voorstellen en de daarbij mondeling of schriftelijk, direct of indirect, verstrekte informatie.’

1.7 Op 2 oktober 2020 heeft een gesprek met de mediator plaatsgevonden. De mediation is uiteindelijk niet geslaagd. 1.8 Op 14 oktober 2020 is L. 18 jaar geworden. 1.9 Op 5 november 2020 heeft bij de rechtbank Gelderland een zitting plaatsgevonden. Tijdens die zitting heeft verweerster gezegd dat M. tijdens de mediation een ‘bak ellende’ over zich heen heeft gekregen en dat dit niet de bedoeling kan zijn. 1.10 Op 25 november 2020 heeft de rechtbank een beschikking gegeven. Daarin overweegt de rechtbank onder meer dat de rechtbank zich over de behoefte van L. niet kan uitlaten, omdat daar geen stukken over voorhanden zijn en daar onvoldoende over is gesteld. 1.11 Naar aanleiding van de beschikking van de rechtbank hebben klager en verweerster over een eventuele schikking gecorrespondeerd waarbij ook de belangen van L. zijn meegenomen. Tussen klager en M. wordt uiteindelijk geen schikking getroffen. 1.12 Op 2 februari 2021 heeft klager bij de deken een klacht over verweerster ingediend.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende: a) verweerster heeft verzuimd haar zorgplicht naar derden na te komen door de belangen van L. onvoldoende te waarborgen. Verweerster heeft aangestuurd op een rechtszaak en beschikking waarvan L. de dupe is geworden doordat verweerster hem in het dossier niet of slecht heeft benoemd. Ook bij de latere conceptovereenkomsten naar aanleiding van de beschikking heeft verweerster geen rekening gehouden met de belangen van L., terwijl hij toen al 18 jaar was en evenveel rechten had als M.; b) verweerster heeft aannemelijk misbruik gemaakt van de toevoeging van M. door in haar correspondentie zowel de zaak van M. als van de moeder te vermelden, terwijl als kenmerk het zaaknummer van de zaak van M. werd vermeld. Hierdoor heeft verweerster werkzaamheden in de zaak van de moeder verricht onder de toevoeging van M.; c) verweerster heeft tijdgerekt in de procedures door gemaakte afspraken niet door te laten gaan en niet voortvarend te handelen; d) verweerster heeft de geheimhoudingsverklaring overtreden door tijdens de zitting van 5 november 2020 uitlatingen te doen over het verloop van de mediation, meer specifiek dat M. tijdens de mediation een ‘bak ellende’ over zich heen heeft gekregen en dat dit niet de bedoeling kan zijn. 2.2 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, ingaan op de stellingen en stukken van klager.

3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband heeft verweerster gewezen op de grote mate van vrijheid die een advocaat heeft om de belangen van haar cliënt te behartigen. Verweerster heeft aangevoerd dat haar zorgplicht zich in eerste instantie richt tot haar cliënte en dat zij daarbij geprobeerd heeft ook de belangen van L. te behartigen. Volgens verweerster is het haar niet te verwijten dat de rechtbank daar niets mee heeft gedaan. Verder heeft verweerster aangevoerd dat niet op iedere correspondentie een dossiernummer is vermeld, maar dat zij altijd heeft benoemd namens welke partij een voorstel werd gedaan. Volgens verweerster is geen sprake van het onnodig en lang rekken van de procedure. Daarbij wijst verweerster erop dat M. zich in de periode van februari 2020 tot juni 2020 heeft beraden op het al dan niet starten van een procedure en dat de corona-situatie daar ook invloed op heeft gehad. Tot slot heeft verweerster betwist dat zij in of buiten rechte uitspraken heeft gedaan over de inhoud van de mediation. Met de door klager bedoelde uitspraak heeft verweerster geprobeerd een schets van de sfeer te geven zoals zij die van haar cliënt M., heeft gehoord, aldus verweerster. 3.2  De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING 4.1 De klacht van klager gaat in alle onderdelen over het handelen van verweerster als advocaat van klagers wederpartij. Daarbij is het uitgangspunt dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van haar cliënt te behartigen op de wijze als haar in overleg met haar cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat bij de behartiging van de belangen van haar cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor haar cliënt wil bereiken met de middelen waarvan zij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van haar cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Daar komt bij dat een advocaat in familiekwesties in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.Klachtonderdelen a) en b) 4.2 Met klachtonderdeel a) verwijt klager verweerster dat zij haar zorgplicht naar derden niet is nagekomen door de belangen van L. onvoldoende te waarborgen. In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerster dat zij aannemelijk misbruik heeft gemaakt van de toevoeging van M. door in haar correspondentie zowel de zaak van M. als die van de moeder te vermelden, terwijl als kenmerk de zaak van M. werd vermeld. Volgens klager heeft verweerster werkzaamheden in de zaak van de moeder verricht onder de toevoeging van M. Deze onderdelen van de klacht lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling. 4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. De voorzitter is van oordeel dat klager, in de gegeven omstandigheden geen eigen, rechtstreeks belang heeft bij een klacht over de wijze waarop de belangenbehartiging van zijn ene kind door verweerster is uitgepakt voor zijn andere kind. Dat geldt in het bijzonder omdat klager partij was bij deze procedure en derhalve zelf ook een bijzonder groot aandeel heeft gehad in de wijze waarop de belangen van zowel L. als M. tot hun recht konden komen. Verder is de voorzitter van oordeel dat klager ook bij zijn klacht over een toevoeging die aan M. is verleend en op basis waarvan verweerster haar werkzaamheden voor M. heeft verricht geen eigen, rechtstreeks belang heeft. Voor zover er al sprake van zou zijn dat verweerster werkzaamheden in de zaak van de moeder heeft verricht onder de toevoeging van M. – wat de voorzitter niet is gebleken – dan is het M. die daarover een klacht kan indienen en niet klager. Uit het bovenstaande volgt dat klachtonderdelen a) en b) kennelijk niet-ontvankelijk zijn.Klachtonderdeel c) 4.4 Met klachtonderdeel c) verwijt klager verweerster dat zij in de procedures tijd heeft gerekt door gemaakte afspraken niet door te laten gaan en niet voortvarend te handelen. 4.5 De voorzitter kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen dat verweerster tijd heeft gerekt en niet voortvarend heeft gehandeld. Onderhandelingen kosten nu eenmaal tijd, zeker als de standpunten van beide partijen ver uiteen liggen. Uit het chronologische overzicht dat verweerster heeft opgesteld, kan de voorzitter niet afleiden dat verweerster onnodig en onredelijk lang de tijd heeft genomen om op berichten van klagers advocaat te reageren en om de procedure bij de rechtbank op te starten. Verweerster heeft daarbij toegelicht dat M. zich in de periode tussen februari 2020 en juni 2020, het moment waarop het verzoekschrift is ingediend, heeft beraden over het al dan niet starten van een procedure, dat de procedure in die periode ook is voorbereid en dat de corona-situatie daarin een vertragende factor was. De voorzitter kan verweerster in haar toelichting volgen. Van het afzeggen van gemaakte afspraken is de voorzitter niet gebleken. Voor zover klager hiermee het viergesprek bedoelt, heeft verweerster toegelicht dat hier onderhandelingen over zijn geweest, maar dat een gesprek tussen partijen uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden. Klachtonderdeel c) is dan ook kennelijk ongegrond.Klachtonderdeel d) 4.6 Met klachtonderdeel d) verwijt klager verweerster dat zij de geheimhoudingsverklaring overtreden door tijdens de zitting van 5 november 2020 uitlatingen te doen over het verloop van de mediation, meer specifiek dat zoon M. tijdens de mediation een ‘bak ellende’ over zich heen heeft gekregen en dat dit niet de bedoeling kan zijn. 4.7 De voorzitter is van oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster geen sprake is. De door klager bedoelde uitspraak van verweerster is een algemene opmerking over de door haar cliënt ervaren sfeer tijdens de mediation met klager en bevat geen concrete, inhoudelijke, informatie waarvoor de geheimhouding bij mediation bedoeld is. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerster tijdens de zitting andere uitlatingen over de mediation heeft gedaan die wel een schending van de geheimhoudingsplicht kunnen opleveren. Klachtonderdeel d) is daarom kennelijk ongegrond.Conclusie 4.8 Uit het bovenstaande volgt dat de voorzitter klachtonderdelen a) en b), met toepassing van artikel 46j lid 1 onder b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk zal verklaren en klachtonderdelen c) en d), met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

BESLISSING De voorzitter: - verklaart klachtonderdelen a) en b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk; - verklaart klachtonderdelen c) en d), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2022.

Griffier                                                     Voorzitter Verzonden d.d. 22 augustus 2022