Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-10-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:171

Zaaknummer

22-644/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen die de wederpartij bijstaat, maar ook zelf wederpartij is in een procedure tegen klagers gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 12 oktober 2022 in de zaak 22-644/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

1.    (…) 2.    (…) wonende te  klagers

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 4 augustus 2022 met kenmerk K024 2022 ia/jh, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 7 (procedureel) . 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klagers en verweerder staan (verschillende) slachtoffers van een aanslag bij. Op 7 april is een landelijke krant een artikel verschenen over de nasleep van de aanslag. In het artikel heeft verweerder zich in negatieve zin uitgelaten over de bijstand van klagers aan een aantal van de slachtoffers. De heer D heeft het artikel gepubliceerd op zijn website.  1.2    Op 13 augustus 2021 hebben klagers de heer D gedagvaard. Strekking van de vordering is dat de heer D onrechtmatig heeft gehandeld door het artikel van 7 april 2021 op zijn website te publiceren. De heer D is in de procedure bijgestaan door verweerder. 1.3    Op 29 december 2021 hebben klagers verweerder gedagvaard. Strekking van de vordering is dat verweerder zich onrechtmatig over klagers heeft uitgelaten in de media.  1.4    Op 5 januari 2022 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.  a)    Verweerder is in strijd met gedragsregel 2 niet onafhankelijk in de zaak waarin hij als advocaat de belangen van de heer D behartigt, met name omdat verweerder sinds 29 december 2021 in deze kwestie in rechte betrokken is.  b)    Verweerder heeft twee petten op en daardoor is er in strijd met gedragsregels 5 en 6 geen minnelijk overleg met hem mogelijk.  2.2    De stellingen die klagers aan de klacht ten grondslag hebben gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken. 

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Belang van klagers 4.1    Het verweer van de verste strekking is dat klaagster 1 niet ontvankelijk is in de klacht, omdat zij in het artikel van 7 april 2021 niet is genoemd. Dit verweer slaagt niet.  4.2    In deze klachtzaak is niet het artikel het vertrekpunt. Het vertrekpunt is dat klagers beiden partij zijn in twee procedures waarin verweerder respectievelijk advocaat is van de wederpartij van klagers en zelf wederpartij van klagers. Daarmee zijn beide klagers belanghebbend bij het handelen van verweerder binnen de kaders van die twee procedures en juist daarop zien de klachtonderdelen.  Klachtonderdeel a) 4.3    Klachtonderdeel a ziet op de relatie tussen verweerder en D. Klagers hebben naar het oordeel van de voorzitter geen rechtstreeks belang bij deze relatie en daarom zijn zij beiden kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a.  4.4    Voor zover klagers met hun klacht bedoelen te zeggen dat zij worden benadeeld omdat verweerder in twee samenhangende procedures optreedt als partij en als advocaat van een partij geldt het volgende. Naar het oordeel van de voorzitter hebben klagers hun stelling dat zij benadeeld worden onvoldoende feitelijk onderbouwd. De voorzitter neemt daarbij in aanmerking dat slechts sprake zou kunnen zijn van onbetamelijk handelen, als de verweerder de belangen van klagers onnodig en onevenredig zou benadelen door zijn twee rollen in de procedures tegen klagers. Klachtonderdeel a is in zoverre kennelijk ongegrond.  Klachtonderdeel b) 4.5    De voorzitter stelt voorop dat de klacht zich richt tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.  4.6    Naar het oordeel van de voorzitter blijkt uit de stellingen van klagers en de stukken in het klachtdossier niet dat verweerder de belangen van klagers onevenredig heeft benadeeld in de context van het voeren van minnelijk overleg. Dit betekent dat klachtonderdeel b onvoldoende feitelijk onderbouwd en daarmee kennelijk ongegrond is.  Slotsom 4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond.

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk zoals overwogen in 4.3 en voor het overige kennelijk ongegrond. 

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2022.