Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-10-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:239
Zaaknummer
21-286/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Verzetbeslissing. Geen aanleiding om aan de juistheid van de beslissing van de voorzitter te twijfelen. De raad kan net als de voorzitter niet vaststellen of verweerder in februari 2020 in een telefoongesprek tegen zijn cliënt, broer O., heeft gezegd dat het klager was die naar hem, broer O., onderweg was. De door klager bij zijn verzetschrift overlegde brief van broer O. aan de politie van 8 mei 2020 maakt dat niet anders. Met die brief, waarin broer O. heeft vermeld dat hij van verweerder begreep dat klager naar hem onderweg was, kan immers nog steeds niet worden vastgesteld wat verweerder precies tegen zijn cliënt heeft gezegd. Verweerder is ook niet gehouden om hier een verklaring over af te leggen, vanwege zijn geheimhoudingsplicht ten opzichte van zijn cliënt. Bij de beoordeling van de klacht heeft de voorzitter de juiste maatstaf toegepast en rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Klacht is terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 oktober 2022 in de zaak 21-286/AL/MN naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 28 juni 2021 op de klacht van:
klager over:verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 11 december 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht over verweerder ingediend. 1.2 Op 23 maart 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1298858/BD/SD van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 28 juni 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen. 1.4 Op 1 juli 2022 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 5 juli 2021 ontvangen. 1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 22 augustus 2022. Daarbij was klager, vergezeld door een van zijn broers, aanwezig. Verweerder was met bericht niet aanwezig. 1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd, van het verzetschrift van klager en van hetgeen ter zitting naar voren is gebracht.
2 VERZET 2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager het niet eens is met de beslissing van de voorzitter. In dat verband heeft klager in zijn verzetschrift gesteld dat naar aanleiding van het voorwaardelijk sepot van zijn zaak is gebleken dat zijn broer O. op 8 mei 2020 een brief aan de politie heeft opgesteld. Uit deze brief blijkt volgens klager dat broer O. van verweerder heeft vernomen dat klager naar hem onderweg was. Volgens klager is dit een nieuw feit op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verweerder aan zijn cliënt, broer O., heeft doorgegeven dat klager naar hem onderweg was om hem te mishandelen. Omdat verweerder weigert een verklaring af te geven dat deze informatie onjuist was, heeft klager nu een strafblad, aldus klager. 2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.
3 FEITEN EN KLACHT 3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING 4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2 De raad ziet op grond van de stukken geen aanleiding om aan de juistheid van de beslissing van de voorzitter te twijfelen. De raad kan net als de voorzitter niet vaststellen of verweerder in februari 2020 in een telefoongesprek tegen zijn cliënt, broer O., heeft gezegd dat het klager was die naar hem, broer O., onderweg was. De door klager bij zijn verzetschrift overlegde brief van broer O. aan de politie van 8 mei 2020 maakt dat niet anders. Met die brief, waarin broer O. heeft vermeld dat hij van verweerder begreep dat klager naar hem onderweg was, kan immers nog steeds niet worden vastgesteld wat verweerder precies tegen zijn cliënt heeft gezegd. Verweerder is ook niet gehouden om hier een verklaring over af te leggen, vanwege zijn geheimhoudingsplicht ten opzichte van zijn cliënt. Bij de beoordeling van de klacht heeft de voorzitter de juiste maatstaf toegepast en rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard. 4.3 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing en Y.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 17 oktober 2022