Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-10-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2022:200
Zaaknummer
22-145/A/A
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing; Ongegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. De raad acht aannemelijk dat verweerster mondeling een schikkingsvoorstel heeft gedaan, zodat van strijd met gedragsregel 8 geen sprake is. Verder is er onvoldoende grond om de door verweerster aan de rechtbank verzonden e-mail wegens strijd met gedragsregel 27 als tuchtrechtelijk verwijtbaar te bestempelen. Het gaat hier om het nuanceverschil dat het een schikkingsvoorstel betreft dat verweerster ook al tijdens de comparitie van partijen ten overstaan van de rechter heeft gedaan, het niet tussen partijen buiten de rechter om tot stand is gekomen en verweerster de rechtbank gelijk de volgende dag heeft verzocht de bewuste e-mail als niet-verzonden te beschouwen.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 10 oktober 2022
in de zaak 22-145/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. P.C.J. Twaalfhoven
over:
verweerster
gemachtigde: mr. J. Mencke
1. Verloop van de procedure
1.1 Op 29 maart 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 17 februari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1368752/EJH/AS van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 september 2022. Klaagster werd op zitting vertegenwoordigd door de heer Van den D (de controller van klaagster) en bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens was mr. van den B voor klaagster ter zitting aanwezig. Daarnaast was verweerster aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook was voor verweerster ter zitting aanwezig haar kantoorgenoot, mr. T. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de namens klaagster per e-mails van 14 en 15 april 2022 nagezonden stukken.
2. FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster heeft als verhuurder een huurgeschil met de familie De G als huurder (hierna: de huurder). Tussen partijen was een procedure aanhangig bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank). Klaagster vordert ontbinding van de huurovereenkomst met de huurder.
2.3 Klaagster werd in deze zaak bijgestaan door haar gemachtigde en mr. Van den B. De huurder werd aanvankelijk bijgestaan door verweersters kantoorgenoot, mr. T, die zich op enig moment heeft teruggetrokken. Daarna is verweerster gaan optreden als advocaat voor de huurder.
2.4 Op 3 februari 2021 heeft in de zaak een comparitie van partijen plaatsgevonden. De zaak is vervolgens voor vonnis komen te staan waarbij de rechtbank partijen gelegenheid heeft gegeven tot uiterlijk 18 februari 2021 door te geven of een regeling was bereikt of vonnis moest worden gewezen.
2.5 Op 5 februari 2021 ontving verweerster een e-mail van de directeur/eigenaar van klaagster met klaagsters gemachtigde en mr. Van den B in cc waarin hij schreef: “Kantoor neemt het allemaal bijzonder persoonlijk nu weer een opstandige Chinees.”Vrijwel direct daarna ontving klaagster wederom een e-mail van de directeur/eigenaar van klaagster - met eveneens klaagsters gemachtigde en mr. Van den B in cc - met de mededeling: “Interne mail excuus. (…)”
2.6 Partijen hebben met het oog op het bereiken van een schikking herhaaldelijk contact met elkaar gehad. Zo hebben klaagsters gemachtigde en verweerster elkaar direct na afloop van de zitting, in bijzijn van mr. Van den B en de heer Van den D, gesproken en daarnaast is er telefonisch contact geweest, bijvoorbeeld op 5 februari 2021 tussen verweerster en klaagsters gemachtigde en op 8 februari 2021 tussen verweerster en mr. Van den B. Ook is er veelvuldig per e-mail gecorrespondeerd, waarbij klaagsters gemachtigde verweerster op aanhoudende en dwingende toon heeft verzocht namens de huurder een (tegen)voorstel te doen. Waar nodig, zullen de e-mails in de overwegingen nader geduid worden.
2.7 Op donderdag 18 februari 2021 om 9.55 uur heeft (de secretaresse van) klaagsters gemachtigde verweerster een e-mail gestuurd waarin staat dat die dag een faxbrief aan de rechtbank is gestuurd met de mededeling dat er geen schikking was bereikt en dat klaagster de rechtbank heeft verzocht vonnis te wijzen. De betreffende faxbrief bleek later niet door de rechtbank ontvangen te zijn.
2.8 Op 22 februari 2021 heeft de griffier van de rechtbank, mevrouw mr. D, bij partijen telefonisch nagevraagd of partijen al tot een regeling waren gekomen. Eerst heeft zij de gemachtigde van klaagster gesproken, die haar liet weten dat dit niet het geval was en dat hij reeds om vonnis had gevraagd in zijn faxbrief van 18 februari 2021. De griffier antwoordde die faxbrief niet te hebben ontvangen. Klagers gemachtigde heeft de faxbrief op diezelfde dag - 22 februari 2021 - opnieuw aan de rechtbank verstuurd (met verweerster in cc).
2.9 Na een terugbelverzoek van de griffier heeft verweerster de griffier ook op maandagmiddag 22 februari 2021 gesproken. De griffier gaf aan dat de faxbrief van klaagsters gemachtigde van 18 februari 2021 niet door de rechtbank was ontvangen en dat de rechtbank hierdoor niet wist of er vonnis gewezen moest worden. De griffier gaf verder aan dat zij contact had gehad met klaagsters gemachtigde en had begrepen dat er geen contact was geweest tussen partijen over schikkingsonderhandelingen. Daarom was het voorstel van de griffier de zaak nog een week extra aan te houden (tot 2 maart 2021) om alsnog gelegenheid voor overleg te geven. Verweerster heeft in reactie daarop akkoord gegeven voor aanhouding.
2.10 Bij e-mail van (eveneens) 22 februari 2021 heeft klaagsters gemachtigde verweerster het volgende bericht gestuurd: “Vandaag ben ik gebeld door de griffier of partijen vonnis wensen. Mijn faxbrief van 18 februari jl. was bij de griffier niet bekend en dit bericht heb ik, zoals u heeft kunnen zien, vandaag nagestuurd. Mijn vraag: kunt u mij uiterlijk woensdag voor 17.00 uur laten weten of er bereidheid bestaat om te praten over een schikking? Ik heb daar nu al vaak naar geïnformeerd, maar ik krijg geen enkele inhoudelijke reactie van u. Indien het antwoord ‘nee’ is, dan is dat zo en weet ik dat. Bericht u mij? Indien uw cliënt bereid is tot minnelijk overleg, stel ik het op prijs dat u mij belt, dan kunnen wij bepalen of het zin heeft een minnelijk traject in te gaan.”
2.11 Op 24 februari 2021 (om 17:18 uur) heeft verweerster klaagsters gemachtigde, en de griffier van de rechtbank in cc, een e-mail gestuurd met de volgende mededeling: “Afgelopen maandag einde middag ben ik gebeld door [de griffier] van de rechtbank. (…) Uit mijn gesprek met [de griffier] maak ik op dat u heeft meegedeeld, of ten minste de indruk hebt gewekt dat er tot nog toe geen contact tussen u en mij over een schikking tot stand is gekomen. Daarmee is een onjuist beeld bij de rechtbank ontstaan over de werkelijke gang van zaken. Dat zet ik bij deze graag recht (door de rechtbank in te kopiëren). Van begin af aan heb ik richting u benadrukt dat [de huurder] (meer dan) open staat voor een schikking langs de lijn zoals door de rechter op de zitting van 3 februari werd geschetst. (…) Hierover kon geen overeenstemming bereikt worden, mocht dit inmiddels anders zijn dan hoor ik dat graag (per email).”
2.12 Klaagsters gemachtigde heeft bij e-mail van 24 februari 2021 (om 18:35 uur), onder meer, als volgt geantwoord:“Ik geloof niet wat ik lees.De gang van zaken was als volgt.De griffier heeft mij maandag 22 februari 2021 gebeld met de vraag of vonnis moest worden gewezen. Ik wees haar op mijn brief van 18 februari 2021, waarin om vonnis is gevraagd. Die brief was de griffier niet bekend en deze heb ik diezelfde dag nog eens verstuurd, cc aan u. De griffier wilde weten waarom partijen er niet in waren geslaagd tot afspraken te komen. Ik heb de griffier naar waarheid geïnformeerd dat wij er niet in zijn geslaagd met elkaar in overleg te treden. En dat is ook precies wat het is of beter gezegd: was. Op geen enkele wijze bent u ingegaan op welk verzoek van mij dan ook om met mij in overleg te treden over een schikking. Ik heb daar talloze malen vruchteloos bij u naar geïnformeerd. Dat blijkt zonneklaar uit het dossier. Het enige telefonische contact dat ik met u heb kunnen leggen heeft nog geen halve minuut geduurd en is geëindigd met ongefundeerde verwijten aan mij. Zodanig dat ik [mr. van den B] met u heb laten bellen in een poging de communicatielijnen open te houden. Aldus is er geen enkel contact tussen ons geweest over welke minnelijke regeling dan ook. Ook recent nog heb ik verschillende malen gevraagd of u bereid bent tot overleg over een regeling. Zoals inmiddels gebruikelijk heb ik geen reactie van u ontvangen. Wat u in de derde alinea van uw e-mail aan mij, cc de rechtbank, schrijft is dan ook woord voor woord verzonnen. Het is een valse en zeer onheuse poging de rechtbank op het verkeerde been te zetten en mij in een kwaad daglicht te stellen. (…)”
2.13 Op 24 februari 2021 heeft klaagsters gemachtigde nog de volgende e-mails gestuurd: om 19:57 uur heeft hij verweerster een door hem opgestelde concept-rectificatie voor de rechtbank gemaild, waarin staat dat verweerster geen enkel voorstel heeft gedaan en heeft hij verzocht een rectificatie conform dat concept aan de rechtbank te sturen. Om 20.23 uur heeft hij een voormalig bestuurder van verweersters kantoor gemaild dat hij een klacht zou indienen tegen verweerster en dat hij haar persoonlijk aansprakelijk had gesteld. Daarnaast heeft hij het bestuur van klaagsters kantoor gevraagd in te grijpen. Om 22.25 uur heeft hij het bestuur van verweersters kantoor gemaild dat verweerster de grens van het betamelijke heeft overschreden en heeft hij zijn verzoek aan het bestuur om in te grijpen herhaald.
2.14 Bij e-mail van 25 februari 2021 heeft verweerster klaagsters gemachtigde, onder meer, het volgende meegedeeld: “Ik heb kennisgenomen van uw mailberichten. Met de inhoud van deze mails ben ik het niet eens, maar ik erken dat de laatste alinea van mijn mail van 24 februari jl. aan [de griffier] ingaat op de schikkingsonderhandelingen, hetgeen in strijd is met gedragsregel 27. Echter, ik vond dat het belang van mijn cliënten deze mededeling rechtvaardigde, omdat uzelf aan de rechtbank heeft meegedeeld dat er geen contact tot stand zou zijn gekomen tussen ons over een schikking. Daarmee heeft u de rechtbank ook onjuist geïnformeerd en net zo goed in strijd met de gedragsregels gehandeld. Voor de goede orde, direct na de zitting én op 5 februari (telefonisch) heb ik u gesproken. Ik heb toen laten weten dat een schikking langs de lijnen zoals voorgesteld door de rechter voor [de huurder]akkoord is. Bovendien heb ik óók tijdens mijn gesprek met mr. Van den B(…) op 8 februari jl. gemeld dat een schikking langs de lijn zoals besproken tijdens en ná de comparitie voor [de huurder](meer dan)bespreekbaar is.Hoe het verder ook zij, iedereen is verantwoordelijk voor zijn eigen gedrag. Daarom heb ik [de griffier] inmiddels bericht de laatste alinea van mijn mail van 24 februari jl. als niet geschreven te beschouwen (zie onder staande e-mail). (…)”
2.15 Bij e-mail van 25 februari 2021 heeft verweerster de volgende rectificatie aan rechtbank gestuurd: “[Klaagsters gemachtigde] wees mij erop dat de laatste alinea in mijn e-mail van 24 februari jl. in strijd met gedragsregel 27 melding maakt van de inhoud van schikkingsoverleg tussen partijen. Om deze reden verzoek ik de rechtbank de laatste alinea van genoemde email als niet geschreven te beschouwen.”
2.16 Nadien hebben partijen veelvuldig met elkaar gecorrespondeerd.
2.17 Op 26 maart 2021 heeft verweersters gemachtigde de deken verzocht om een bemiddelingsgesprek.
2.18 Op 29 maart 2021 heeft klaagsters gemachtigde namens klaagster bij de deken een klacht over verweerster ingediend.
2.19 Op 19 april 2021 heeft tussen partijen onder leiding van de deken een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden. Dit gesprek heeft niet tot een oplossing geleid waarna klaagster de onderhavige klacht heeft gehandhaafd.
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.
3. Verweerster heeft in haar e-mailbericht van 24 februari 2021, die in cc aan de rechtbank is verzonden, in strijd met de waarheid beweerd dat zij een schikkingsvoorstel zou hebben gedaan aan klaagsters gemachtigde. Hiermee heeft verweerster gedragsregel 8 geschonden;
4. Verweerster heeft in haar e-mailbericht van 24 februari 2021, die in cc aan de rechtbank is verzonden, mededelingen gedaan over de inhoud van vermeende tussen partijen gevoerde schikkingsonderhandelingen. Hiermee heeft verweerster gedragsregel 27 geschonden;
6. Verweerster heeft in haar e-mailbericht van 25 februari 2021 aan de rechtbank het standpunt van klaagsters gemachtigde welbewust onjuist weergegeven.
4. VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5. BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerster dient aan de hand van deze maatstaven beoordeeld te worden.
5.2 De raad overweegt verder dat de tuchtrechter, naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten moet toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij ter invulling van deze normen wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (Hof van Discipline 21 september 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:195).
Klachtonderdeel a)
5.3 Klaagster verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij in haar e-mail van 24 februari 2021 in strijd met de waarheid heeft beweerd dat zij een schikkingsvoorstel heeft gedaan aan klaagster. Volgens klaagster heeft verweerster absoluut geen schikkingsvoorstel gedaan. Aansluitend aan de comparitie van partijen van 3 februari 2021 heeft klaagsters gemachtigde verweerster aangesproken en heeft hij de schikkingsbereidheid bij verweerster gepolst. Verweerster heeft hierop, aldus klaagster, slechts geantwoord overleg met haar cliënten te zullen voeren. Ook in de telefoongesprekken met hem op 5 februari 2021 en met mr. Van den B op 8 februari 2021 heeft verweerster geen voorstel gedaan. Dat blijkt ook uit het e-mailverkeer in die periode waarin klaagsters gemachtigde bij verweerster informeert of hij nog een voorstel kon verwachten. Gelet op deze e-mails is het volstrekt onwaarschijnlijk dat verweerster, zoals zij stelt, tot driemaal toe een voorstel zou hebben gedaan. Door in het geheel niet op deze berichten te reageren, maar daarna wel te beweren dat zij maar liefst drie keer een mondeling voorstel zou hebben gedaan, heeft verweerster, aldus klaagster, niet gehandeld zoals het een goed advocaat betaamt.
5.4 De raad overweegt het volgende. In gedragsregel 8 is bepaald dat de advocaat zich zowel in als buiten rechte dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan de advocaat weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is. Op grond van het klachtdossier en hetgeen verweerster naar voren heeft gebracht, acht de raad het aannemelijk dat verweerster klaagster tijdens de comparitie van partijen van 3 februari 2021, na afloop ervan (op de gang aan klaagsters gemachtigde) en op 8 februari 2021 (in het gesprek met mr. Van den B) heeft laten weten dat haar cliënten bereid waren te schikken langs de lijnen zoals voorgesteld door de rechter. Dat dit voorstel wellicht niet zo concreet was als klaagster wilde - ter zitting is namens klaagster verklaard dat de rechter slechts een oplossingsrichting had geschetst en dit dus geen concreet voorstel behelsde - betekent naar het oordeel van de raad niet dat verweerster (in het geheel) geen schikkingsvoorstel heeft gedaan. Hoewel het voor het constructief verlopen van het schikkingsoverleg tussen partijen beter was geweest wanneer verweerster het mondeling gecommuniceerde voorstel concreet op schrift had gesteld, heeft de intimiderende en denigrerende toon die klaagsters gemachtigde in zijn e-mails aansloeg op zijn minst genomen evenmin bijgedragen aan een conflict oplossend overleg tussen partijen. De raad wijst ter illustratie op de volgende citaten uit de e-mails die klaagsters gemachtigde aan verweerster zond in die periode: “het moet toch vrij eenvoudig zijn een reactie te geven op mijn verzoek, (…)” (e-mail van 4 februari 2021), “Dat verbaast mij (of eigenlijk ook weer niet) omdat een antwoord simpel moet zijn te geven.” (e-mail van 5 februari 2021), “(…) u daar anders over denkt adviseer ik u een goede weerbaarheidstraining te volgen.” (e-mail van 5 februari 2021), “(…) Bij die stand van zaken is uw opmerking dat u op ons wacht op zijn slechtst beschouwd niet te goeder trouw en op zijn best beschouwd onnozel.” (e-mail van 8 februari 2021).
5.5 Nu de raad het, zoals uit het voorgaande blijkt, aannemelijk acht dat verweerster klaagster wel degelijk (mondeling) een schikkingsvoorstel heeft gedaan, komt de raad tot het oordeel dat verweerster in haar e-mail van 24 februari 2021 niet in strijd met de waarheid heeft verklaard hierover. Van strijd met gedragsregel 8 is geen sprake. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.6 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij in strijd met gedragsregel 27 klachtwaardig heeft gehandeld door in haar e-mail van 24 februari 2021 aan de rechtbank mededeling te doen over de inhoud van de schikkingsonderhandelingen.
5.7 De raad overweegt het volgende. In gedragsregel 27 is bepaald dat omtrent de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen niets mag worden medegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij. Vaststaat - en verweerster erkent dit ook - dat verweerster in haar e-mailbericht van 24 februari 2021 gericht aan klaagsters gemachtigde en in cc aan de rechtbank uitlatingen heeft gedaan over het standpunt van haar cliënten ten aanzien van de schikking zonder hierover eerst toestemming van klaagsters gemachtigde te vragen. Nu het hier echter gaat om het nuanceverschil dat het een schikkingsvoorstel betreft dat verweerster ook al tijdens de comparitie van partijen ten overstaan van de rechter heeft gedaan en het niet tussen partijen buiten de rechter om tot stand is gekomen, en verweerster de rechtbank gelijk de volgende dag heeft verzocht de bewuste e-mail als niet-verzonden te beschouwen, is er naar het oordeel van de raad onvoldoende grond om verweersters handelen tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten. Klachtonderdeel b) is daarom eveneens ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.8 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij in haar e-mail van 25 februari 2021 het standpunt van klaagsters gemachtigde welbewust onjuist heeft weergegeven. Verweerster schrijft namelijk dat hij haar erop heeft gewezen dat zij in strijd met gedragsregel 27 melding heeft gemaakt van de inhoud van het schikkingsoverleg. Daarmee suggereert verweerster, aldus klaagster, dat hij zou hebben erkend dat dit schikkingsoverleg heeft plaatsgevonden en dat is niet juist.
5.9 De raad overweegt als volgt. Zoals reeds volgt uit rechtsoverweging 5.4 is het naar het oordeel van de raad aannemelijk dat verweerster aan klaagster (mondeling) een schikkingsvoorstel heeft gedaan. Verweersters mededeling aan de rechtbank dat klaagsters gemachtigde haar erop heeft gewezen dat zij in strijd met gedragsregel 27 melding heeft gemaakt van de inhoud van het schikkingsoverleg, is naar het oordeel van de raad feitelijk dan ook niet onjuist weergegeven, laat staan welbewust onjuist weergegeven. Ook klachtonderdeel c) acht de raad dan ook ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht, in alle onderdelen, ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. C.C. Horrevorts en M. Kemmers, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 10 oktober 2022