Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-10-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:194

Zaaknummer

22-672/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; klacht advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Van grievende uitlatingen is geen sprake.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 3 oktober 2022

in de zaak 22-672/A/A  

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 23 augustus 2022 met kenmerk 1511648/EJH/FS/AvO, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klagers hebben een geschil met SAD Administraties B.V. (hierna: SAD) en één van haar directeuren, de heer S, over hun verblijfvergunningen als kennismigrant die door de IND is ingetrokken. Verweerder staat in dit geschil SAD en de heer S bij. Klagers worden in dit geschil bijgestaan door hun advocaat.

1.2 Bij e-mail van 21 september 2020 heeft een medewerker van het kantoor van de advocaat van klagers (hierna: de heer V) de heer S, onder meer, meegedeeld dat vier van zijn cliënten (klagers 1 tot met 4) in totaal € 130.000,- aan SAD zouden hebben betaald voor het verkrijgen en het behoud van verblijfsvergunningen en aansluitend daarop voor paspoorten en dat zij dit bedrag van SAD terugvorderen.

1.3 Bij e-mail van 25 september 2020 heeft de heer S de vordering betwist en -onder meer- gesteld dat zij geen overeenkomst met SAD zijn aangegaan. De heer V heeft de heer S bij e-mail van dezelfde dag meegedeeld dat hij de overeenkomsten heeft ingezien en daaruit blijkt dat de overeenkomsten wel degelijk met SAD zijn aangegaan. De heer V wenste verder uiterlijk op 28 september 2020 een bevestiging te ontvangen dat SAD of de heer S de vordering zou voldoen, bij gebreke waarvan hij genoodzaakt was rechtsmaatregelen te nemen.

1.4 Bij e-mail van 28 september 2020 heeft de heer S een nadere inhoudelijke reactie aan de heer V gestuurd. Hierop heeft de heer V niet gereageerd.

1.5 Op 9 oktober 2020 is namens deze vier klagers beslag gelegd op de bankrekeningen van SAD.

1.6 Op 14 oktober 2020 heeft de heer S klagers 1 tot en met 4 een schikkingsvoorstel gedaan.     

1.7 Op 16 oktober 2020 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de heer S en de advocaat van klagers. Eveneens op 16 oktober 2020 is een vaststellingsovereenkomst ondertekend uit hoofde waarvan de heer S en SAD een totaalbedrag van € 140.000,- aan klagers 1 tot en met 4 hebben overgemaakt.

1.8 Tijdens de bespreking van 16 oktober 2020 is klager 5 eveneens in de vaststellingsovereenkomst betrokken en is deze ter ondertekening aan de heer S voorgelegd.     

1.9 Naderhand heeft zich nog een persoon (klager 6) tot de heer S gewend. Hij wilde eveneens geld van de heer S ontvangen. De heer S heeft hem dezelfde vaststellingsovereenkomst toegezonden die hij met de andere klagers was overeengekomen. Klager 6 heeft hierop zijn advocaat ingeschakeld, die zich vervolgens tot de heer S had gewend. De heer S wilde toen niet meer betalen.

1.10 Bij e-mail van 28 december 2020 heeft verweerder namens SAD de advocaat van klagers het volgende bericht gestuurd:

“Geachte confrère, Aan eerdere schikkingsvoorstellen van cliënte kunnen geen rechten worden ontleend. Te meer nu deze zijn ingetrokken, hetgeen hierbij wordt herhaald: cliënte wil dus helemaal niets betalen aan uw cliënt. Cliënte voelde zich geïntimideerd en bedreigd, maar dat is voorbij. Cliënte zal zich niet meer laten intimideren. Als uw cliënt meent dat hij in rechte en vordering op cliënte kan verhalen, dan ziet cliënte de betreffende procedure wel tegemoet. (…)”

1.11 Bij brief van 14 juli 2021 heeft verweerder namens SAD en de heer S vernietiging van de vaststellingsovereenkomst ingeroepen wegens bedrog dan wel dwaling.

1.12 Op 14 juli 2021 heeft de heer S bij de deken een klacht ingediend over de advocaat van klagers. Deze klacht is bij de raad geregistreerd onder kenmerk 22-540/A/A. 

1.13 Op 29 augustus 2021 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.

2. Verweerder is onbekwaam;

3. Verweerder heeft zich onnodig grievend uitgelaten over klagers, hetgeen in strijd is met gedragsregel 7.

3. VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4. BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdeel a)

4.2 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder dat hij er geen blijk van geeft bekwaam te zijn in het Nederlands recht. Hij heeft namelijk geprobeerd een overeenkomst te ontbinden met een persoon die geen partij is bij die overeenkomst.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Daargelaten de vraag of klagers een voldoende eigen rechtstreeks belang hebben bij dit klachtonderdeel, geldt dat verweerder terecht heeft gesteld dat het feit dat hij zijn brief van 14 juli 2021 -waarin hij namens SAD en de heer S de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst van 16 oktober 2020 heeft ingeroepen- heeft gericht aan klagers advocaat niet in strijd is met het Nederlands recht dan wel blijk geeft van enig onbekwaamheid. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.    

Klachtonderdeel b)

4.4 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder dat hij zich in zijn e-mailbericht van 28 december 2020 onnodig grievend heeft uitgelaten over klagers. In het bijzonder wordt klager 6, volgens klagers uitgemaakt voor leugenaar, oplichter en als een persoon die de reputatie van anderen wil misbruiken om geldbedragen te verkrijgen. Verweerder besmeurt hiermee de reputatie van de betrokken Iraniërs. Verweerder is bewust aan het liegen en schrijft onwaarheden aan de advocaat en zelfs aan de rechter. Verweerder heeft zich vereenzelvigd met de oplichtingspraktijken van zijn cliënt.

4.5 De voorzitter overweegt allereerst dat haar uit het klachtdossier niet is gebleken dat verweerder (een van de) klagers heeft uitgemaakt voor leugenaar, oplichter of voor een persoon die de reputatie van anderen wil misbruiken om geldbedragen te verkrijgen. Evenmin biedt het klachtdossier grondslag voor klagers stelling dat verweerder bewust aan het liegen is en onwaarheden aan hun advocaat en zelfs aan de rechter schrijft. Klagers hebben dit ook niet onderbouwd. Verder volgt de voorzitter klagers niet in hun standpunt dat de e-mail van 28 december 2020 onnodig grievende uitlatingen bevat. Met de bewoordingen die daarin zijn gebruikt heeft verweerder tot uitdrukking gebracht hoe zijn cliënt zich feitelijk voelde. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond. 

4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, in beide onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in zijn geheel kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2022.

Griffier                                                            Voorzitter

Verzonden op: 3 oktober 2022