Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-09-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2022:203

Zaaknummer

21-904/AL/OV

Inhoudsindicatie

Naar het oordeel van de raad heeft verweerder, advocaat van de wederpartij van klaagster, in de dagvaarding geen onnodig grievende uitlatingen over klaagster gedaan. Ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 19 september 2022 in de zaak 21-904/AL/OV naar aanleiding van de klacht van:

klaagster gemachtigde: mr. Van G, advocaat te [plaats] oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 11 februari 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 11 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1339863 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 juni 2022. Daarbij waren klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van 21 juni 2022 van de gemachtigde van klaagster, waarin klaagster haar klacht heeft beperkt tot klachtonderdeel 1.

2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Klaagster en de heer Van der W hebben op 10 oktober 2020 hun affectieve relatie en hun samenwoning beëindigd. 2.2 Klaagster heeft zich tot mr. D gewend om de gevolgen van de verbreking van hun samenleving te regelen. Onderwerp van discussie waren de goederen van de heer Van de W die klaagster had laten opslaan en een door de heer Van der W aan klaagster te betalen bedrag op basis van het samenlevingscontract. 2.3 Bij brief van 20 november 2020 heeft mr. D de heer Van der W gesommeerd om voor 30 november 2020 een bedrag van € 2.390,- aan klaagster te betalen, waarna hij zijn opgeslagen spullen kon komen halen. 2.4 De heer Van der W heeft zich daarna tot mr. Van der L gewend voor juridische bijstand.  2.5 Bij brief van 27 november 2020 heeft mr. Van der L aan mr D geschreven dat hij tot een snelle en constructieve afwikkeling wil komen. In dat kader heeft hij gemeld dat zijn cliënt het bedrag van € 2.390,- inmiddels op zijn derdengeldrekening heeft gestort. Mr. Van der L heeft voorgesteld dat de goederen op 28 november 2020 aan zijn cliënt worden overgedragen, waarna hij genoemd bedrag direct zal overmaken naar de derdengeldrekening van mr D. 2.6 Op 6 januari 2021 heeft mr. D hierop gereageerd en een tegenvoorstel gedaan. Na ontvangst van het bedrag van € 2.390,- op haar derdengeldrekening kan de cliënt van mr. Van der L de sleutels van de opslag van de goederen, de toegangscode en de huurovereenkomst in ontvangst komen nemen. 2.7 Op 12 januari 2021 heeft mr. Van der L de zaak overgedragen aan verweerder. De daaropvolgende correspondentie tussen de advocaten heeft niet tot een oplossing tussen partijen geleid. 2.8 Op 18 januari 2021 heeft verweerder klaagster gedagvaard. In de dagvaarding is onder meer gevorderd om klaagster te veroordelen tot afgifte van de goederen aan de heer Van der W met veroordeling van klaagster in de kosten. Voor zover relevant heeft verweerder in de dagvaarding het volgende geschreven:

“5. Vrij vlot nadat [de heer Van der W] bij [klaagster] ingetrokken was begon [klaagster] zich schuldig te maken aan huiselijk geweld. Zo schopte zij [de heer Van der W], spuugde zij op hem en heeft zij hem enkele keren met een mes bedreigd. (…)

8. Op 11 oktober 2020 is [de heer Van der W] in het bijzijn van zijn oom, tante en neef naar [plaats] gereden om zijn spullen op te halen. Omdat [klaagster] zich op dat moment uiterst agressief gedroeg heeft [de heer Van der W] besloten om de politie te bellen ter assistentie. Onder begeleiding van de politie heeft hij op 11 oktober 2020 in totaal 15 minuten de tijd gekregen om enkele spullen bij een te zoeken waarna hij door de politie werd gesommeerd om weer te vertrekken. De politie kon als gevolg van het hysterische en agressieve gedrag van [klaagster] op dat moment namelijk niet ieders veiligheid garanderen. [De heer Van der W] heeft enkele noodzakelijk spullen kunnen pakken en is vervolgens vertrokken. (…).”

2.9 Bij vonnis in kort geding van 9 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de heer Van der W toegewezen en klaagster veroordeeld in de kosten van de procedure van ruim € 1.230,-.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, blijkens de e-mail van 21 juni 2022 namens klaagster in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: zich in de dagvaarding - onder randnummers 5 en 8 - onnodig grievend over klaagster uit te laten door haar te beschuldigen van geweld jegens zijn cliënt.

4 VERWEER De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING 5.1 De klacht ziet op het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. 5.2 Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen partijen. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen. De in dit verband door de advocaat te betrachten terughoudendheid mag zowel worden verwacht bij het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als bij het entameren van procedures en het nemen van maatregelen. 5.3 Naar het oordeel van de raad mocht verweerder als partijdige belangenbehartiger de gewraakte uitlatingen in de dagvaarding doen, zonder dat hij daarbij de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de raad gebleken dat de gemoederen tussen klaagster en haar ex-partner na de verbreking van hun relatie in oktober 2020 hoog zijn opgelopen. Zij hebben elkaar over en weer ernstige verwijten gemaakt, ook via hun toenmalige advocaten. Verweerder is in die gepolariseerde situatie in januari 2021 als opvolgend advocaat van de ex-partner van klaagster betrokken geraakt. Volgens verweerder ter zitting wilde zijn cliënt zijn eigendommen van klaagster terugkrijgen en die ophalen buiten aanwezigheid van klaagster om verdere escalatie te voorkomen. Daartoe heeft hij zich uitgelaten over het optreden van klaagster jegens haar ex-partner en zich beperkt tot de door hem gekozen bewoordingen. In deze context mocht verweerder naar het oordeel van de raad in het belang van zijn cliënt de gewraakte uitlatingen doen. Hoewel deze pijnlijk kunnen zijn voor klaagster, zijn ze nog niet onnodig geweest. Verweerder heeft daarbij voldoende terughoudendheid betracht. Bovendien heeft verweerder de gewraakte uitlatingen in een processtuk gedaan die een beperkte openbaarheid heeft. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder jegens klaagster is de raad dan ook niet gebleken, zodat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans, E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 september 2022.

griffier                                                         voorzitter   Verzonden d.d. 19 september 2022