Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-09-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:162

Zaaknummer

22-604/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege ne bis in idem. Klacht voor het overige kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 september 2022 in de zaak 22-604/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 15 juli 2022 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) met kenmerk R 2022/54 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 29. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in een procedure die een zorgverzekeraar tegen klager is gestart bij de kantonrechter te Rotterdam. Nadat de kantonrechter vonnis had gewezen, heeft verweerder geweigerd voor klager hoger beroep in te stellen.  1.2    Op 12 augustus 2021 heeft klager bij de deken een klacht (hierna: klacht I) over verweerder ingediend. Deze (eerste) klacht ziet op het verwijt dat verweerder klagers mensenrechten/grondrechten heeft geschonden vanwege het niet instellen van hoger beroep voor klager.  1.3    Op 6 oktober 2021 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer geschreven: “Ik zal zeker geen hoger beroep instellen. Daarvoor is het overigens niet noodzakelijk dat de advocaat beschikt over het procesdossier. Zoals ik u heb geschreven heb ik persoonlijk het procesdossier bij u in de bus gedaan. Ik zal geheel onverplicht bij het deurwaarders kantoor navragen of zij mij digitaal het procesdossier willen toesturen.” 1.4    Verweerder heeft het van de deurwaarder ontvangen dossier diezelfde dag per e-mail naar klager gestuurd. 1.5    Op 24 november 2021 heeft de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag beslist op klacht I (bekend onder zaaknummer 21-754/DH/RO). De klacht is kennelijk ongegrond verklaard.  1.6    Op 24 november 2021 heeft klager bij de deken de onderhavige klacht over verweerder ingediend.  1.7    Bij beslissing van 28 februari 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag is het verzet van klager tegen de onder 1.5 genoemde voorzittersbeslissing ongegrond verklaard. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder:  a)    het schenden van de bewaartermijn; b)    tegenstrijdige belangenbehartiging en schijn van belangenverstrengeling en c)    het niet serieus nemen van grieven en toebrengen van schade aan de zaak. 2.2    Klager stelt dat de bewaartermijn is geschonden omdat hij nog steeds geen volledig dossier van verweerder heeft gekregen. Klager stelt verder dat er tegen zijn belangen is geprocedeerd en dat uit het vonnis blijkt dat niet aan de stelplicht is voldaan. Volgens klager heeft geen eerlijk proces plaatsgevonden en hebben zijn belangen nooit centraal gestaan.

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Hij stelt persoonlijk het originele dossier in de brievenbus van klager te hebben gedaan. Verder wordt er een exemplaar van het dossier bij verweerder op kantoor bewaard. De bewaartermijn is niet geschonden.  3.2    De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Klachtonderdelen b) en c) 4.1    In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dit beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al heeft geoordeeld. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Het voormelde beginsel brengt dan ook mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief is afgewikkeld.   4.2    De klachtonderdelen b en c zien in de kern op verweerders bijstand in de kantonprocedure en zijn daaropvolgende weigering om hoger beroep in te stellen. Klager heeft over de weigering om in hoger beroep te gaan al eerder een klacht ingediend, te weten op 12 augustus 2021 (bekend onder zaaknummer 21-754/DH/RO). Daarop is al onherroepelijk beslist. Klager kan dit verwijt daarom niet opnieuw aan de orde stelling in een nieuwe klachtzaak.  4.3    Het verwijt met betrekking tot verweerders bijstand in de kantonprocedure vindt zijn grondslag in hetzelfde feitencomplex als de eerdere klacht. Klager had hierover al in de eerdere klachtzaak kunnen klagen. Verweerder mocht er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter op vertrouwen dat de klacht definitief was afgewikkeld. Ook de klacht over verweerders bijstand in de kantonprocedure kan daarom niet opnieuw aan de orde worden gesteld.  4.4    Dit betekent dat de klachtonderdelen b en c stranden op het ne bis in idem-beginsel. De voorzitter zal deze klachtonderdelen dan ook niet inhoudelijk beoordelen. Deze klachtonderdelen zijn kennelijk niet-ontvankelijk. Klachtonderdeel a) 4.5    Klager is wel ontvankelijk in dit klachtonderdeel, omdat de kwestie van de schending van de bewaartermijn zich heeft afgespeeld na indiening van de eerder genoemde klacht.  4.6    De voorzitter overweegt dat onduidelijk blijft of verweerder het dossier bij klager heeft bezorgd, nu verweerder dit stelt en klager dit uitdrukkelijk betwist. Wat daar ook van zij, verweerder heeft het dossier daarna alsnog naar klager gestuurd, nadat hij dit bij de deurwaarder had opgevraagd. Klager stelt dat hij een onvolledig dossier heeft ontvangen, maar niet blijkt welke stukken ontbreken. Van het schenden van de bewaartermijn door verweerder is de voorzitter niet gebleken. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. 

BESLISSING De voorzitter verklaart:  -    klachtonderdeel a, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond; -    klachtonderdelen b en c, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 september 2022.