Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-10-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:168

Zaaknummer

22-541/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 oktober 2022 in de zaak 22-541/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 29 juni 2022 met kenmerk K070 2021 ia/cw, door de raad ontvangen op 29 juni 2022, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 8 (procedureel). De voorzitter heeft nog kennis genomen van de e-mail met bijlagen van klager van 27 september 2022. Verweerder heeft van dit bericht nog geen kennis genomen, maar is hierdoor niet in zijn belangen geschaad, omdat dit bericht de voorzitter niet tot een ander inzicht heeft gebracht.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Verweerder is op 31 januari 2020 beëdigd als advocaat. Hij is als advocaat-stagiair werkzaam en zijn patroon is mr. X. 1.2    Op 11 maart 2021 heeft klager verweerder benaderd met de vraag of hij beschikbaar is hem bij te staan tijdens twee zittingen op 31 maart en 16 april 2021. 1.3    Op 12 maart 2021 heeft verweerder gereageerd en laten weten dat hij 31 maart beschikbaar is, maar op 16 april niet en dat hij de rechtbank eventueel kan verzoeken de zaak op een later moment te behandelen. Verweerder vraagt klager in zijn e-mail om overleg. 1.4    Bij e-mail van 14 maart 2021 heeft klager aan verweerder gevraagd of mr. X ook beschikbaar is “Voor Klaagprocedures en een SchadevergoedingsZaak?”. 1.5    Verweerder heeft op 15 maart 2021 gereageerd en geschreven dat mr. X niet beschikbaar is, maar hij wel. Verweerder heeft in zijn e-mail voorgesteld telefonisch te overleggen. 1.6    Klager heeft vervolgens diezelfde dag in een e-mail aan verweerder zijn telefoonnummer gegeven en onder meer geschreven dat hij met twee civiele zaken zit, “waarbij er schadeclaims mogen worden ingediend”. 1.7    Op 16 maart 2021 heeft verweerder in een e-mail aan klager laten weten dat hij die dag niet goed bereikbaar is, met de vraag of het goed is als hij einde van de middag/begin van de avond klager belt.  1.8    Klager heeft kort daarna per e-mail laten weten dat die avond prima is. 1.9    Verweerder heeft op 16 maart 2021 om 19.00 per e-mail aan klager laten weten dat hij in een volle trein zonder privacy zit, waardoor hij liever niet belt. Verweerder meldt dat hij klager over een uur kan bellen en anders de volgende ochtend.  1.10    Op 17 maart 2021 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen klager en verweerder, waarna klager diezelfde dag een e-mail aan verweerder heeft gestuurd met daarin onder meer het volgende: “Zoals telefonisch afgesproken, zou ik U gelijk, die 2 dagvaardingen, per email verzenden. (…) Omdat U mij telefonisch aangaf, ook gewoon vele kleine zaken, zoals deze 2 relatief kleine zaken te kunnen aannemen, geeft mij dat nu ook een geruststellend gevoel. Zal ik het Vonnis van die andere 2 Schadevergoedingszaken (…) dan aan het eind van de week aan U doormailen?” 1.11    Bij e-mail van 18 maart 2021 heeft klager aan verweerder onder meer geschreven: “Is het gelukt om die zitting van 16 april te verplaatsen? Want het is belangrijk dat U bij uw kind bent op 16 april….” 1.12    Kort daarna heeft klager in een e-mail van 18 maart 2021 aan verweerder onder meer geschreven: “Ik bevestig, dat U mijn raadsman bent, op beide zittingen. -    31 maart 2021 te Rotterdam -    16 april 2021 te Utrecht Ik bevestig daarbij dus ook, dat u Beide dossiers mag opvragen, en dat u bij de Raad voor Rechtsbijstand, 2 keren een Toevoeging mag aanvragen… U maakt op mij een proactieve indruk, door snel te reageren op alle zaken en bijzaken.“ 1.13    Verweerder heeft klager diezelfde dag per e-mail een opdrachtbevestiging gestuurd, waarin onder meer staat: “U heeft mij verzocht u belangen te behartigen in de strafzaken met de parketnummers [zaaknummer] en [zaaknummer]. Uiteraard heb ik mij daartoe bereid verklaard. (…) Wij hebben besproken dat ik in beide zaken een aanvraag zal indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. (…) De eigen bijdrage dient u aan mij te voldoen. U heeft hiermee ingestemd.” 1.14    Op 23 maart 2021 heeft verweerder laten weten dat hij de dossiers heeft ontvangen en daar de volgende dag naar zal kijken. 1.15    Bij e-mail van 25 maart 2021 heeft klager aan verweerder onder meer laten weten dat hij klager de volgende dag of in het weekend mag terugbellen. 1.16    Bij e-mail van 26 maart 2021 heeft klager aan verweerder onder meer geschreven: “U mag mij bellen wanneer U wilt, aangezien ik begrip heb voor de situatie, zoals een kind en/of andere Cliënten, die wellicht nog meer aandacht verdienen.” 1.17    Verweerder heeft diezelfde dag per e-mail laten weten dat hij klagers zaak heeft gelezen, dat hij heeft geprobeerd hem te bellen en dat hij graag met klager de zaak wil bespreken. 1.18    Klager heeft daarop laten weten dat verweerder die avond of in het weekend kan terugbellen. 1.19    Bij e-mail van 26 maart 2021 om 20:37 uur heeft klager aan verweerder onder meer geschreven: “Mijn vraag aan U is, of U dan, die 2 Schadeclaims alvast kunt indienen, bij het Openbaar Ministerie?” 1.20    Bij e-mail van 27 maart 2021 heeft klager aan verweerder gevraagd of hij wel ervaring heeft met het indienen van schadeclaims bij de procureurs-generaal en met klaagprocedures bij inbeslagname. 1.21    Bij e-mail van 29 maart 2021 om 09.47 uur heeft klager aan verweerder onder meer het volgende geschreven: “Omdat U nog steeds heeft gereageerd op 4 Emails van vorige week, zijn er twijfels ontstaan over uw motivatie. Hoe gemotiveerd bent u? Waarom zegt U dat U vanaf 2015 advocaat? Waarom zei U dan, dat U al duizend strafzaken had gedaan, terwijl je pas 1 jaar advocaat bent? Terwijl U pas op 31-01-2020 bent beëindigd? (…) Bent U dan nog bezig met de nog 3 jaren durende Beroepsopleiding?” 1.22    Bij e-mail van 29 maart 2021 heeft klager mr. X aangeschreven. Mr. X heeft diezelfde dag gereageerd een onder meer geschreven: “Uw bericht kan ik niet helemaal plaatsen. Mijn collega [verweerder] is op dit moment uw advocaat. (…) Wij voeren geen civiele procedures strekkende tot verkrijging van schadevergoeding. Als u op dat punt behoefte heeft aan bijstand raad ik u aan contact opnemen met het juridisch loket.” 1.23    Bij e-mails van 30 maart 2021 heeft verweerder aan klager onder meer geschreven: “In het weekend heeft u driemaal mijn voicemail ingesproken. Daarin heeft u twijfels geuit over mijn geschiktheid als advocaat. Het is essentieel dat er een vertrouwensbasis is tussen advocaat en cliënt. Om dat met u te bespreken heb ik u gisterochtend en vandaag (tweemaal) gebeld, maar u nam niet op. Als u geen vertrouwen in mij heeft, zal ik u morgen niet bijstaan. Ik verzoek u mij terug te bellen”  en “Zoals ik u telefonisch heb gezegd, ben ik sinds 2015 in het strafrecht werkzaam. In die tijd heb ik honderden strafzaken behandeld, van diefstal tot levensdelicten. Het is aan u om te bepalen of u vertrouwen in mij heeft. Als u dat niet heeft, onttrek ik mij als uw advocaat. 1.24    Klager heeft daarop gereageerd en onder meer geschreven: “Aangezien uw beeidigingsDatum 31-01-2020 was. Heb ik jou dus gevraagd, of je dan nog in de 3-jarige Advocaten-beroepsopleiding zit?  Maar omdat jij daar geen duidelijk antwoord opgeeft, en jij vorige week woensdag en vrijdag, vanuit een aarzeling, 2 telefoongesprekken begon, is er naar aanleiding van jou gesprek.. TWIJFEL ontstaan.” 1.25    Op 31 maart 2021 heeft verweerder bij de Raad voor Rechtsbijstand toevoegingen aangevraagd in twee zaken.  1.26    Bij e-mail van 31 maart 2021 heeft verweerder aan klager onder meer geschreven: “Zojuist heb ik bericht gekregen van de rechtbank dat de zitting vanmiddag niet doorgaat, omdat u de rechter heeft gewraakt. De rechtbank heeft mij gevraagd of ik u in de wrakingsprocedure bij sta. Afgelopen vrijdag heb ik u gezegd dat ik geen aanknopingspunten voor wraking zie. Dat zie ik momenteel nog steeds niet. Wraking is wat mij betreft juridisch niet haalbaar, zodat ik u in deze procedure niet zal bijstaan. (…) Wat betreft u vraag over mijn beëdiging en beroepsopleiding. Het klopt dat ik op 31 januari 2020 beëdigd ben en dat ik in de beroepsopleiding zit. In uw e-mail lees ik dat u twijfels heeft. (…) Daarom verneem ik graag u nog langer mijn bijstand in deze strafzaak en in de zaak met [zaaknummer] als advocaat wenst. 1.27    Bij e-mail van 31 maart 2021 heeft klager aan verweerder gevraagd of hij de twee schadeclaims al heeft ingediend bij het Openbaar Ministerie.  1.28    Op 2 april 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.  1.29    Klager heeft bij brief van 9 april 2021 bij de Raad voor Rechtsbijstand bezwaar gemaakt tegen de op verweerders naam afgegeven toevoegingen in de twee strafzaken. De Raad voor Rechtsbijstand heeft het bezwaar op 24 juni 2021 ongegrond verklaard. 1.30    Bij e-mail van 15 april 2021 heeft verweerder aan klager onder meer het volgende geschreven: “Gelet op uw klacht en uitlatingen over mijn functioneren onttrek ik mij als advocaat in deze zaak.”

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:  a)    “2 schadevergoedingszaken, waar hij eerst zei ervaring mee te hebben, vervolgens niet uitvoert”; b)    klager niet heeft verteld dat hij “nog in de beroepsopleiding zit”; c)    een luie werkhouding heeft en nog niets heeft uitgevoerd. “Eerst een klein kind waar hij ook dagelijks voor moet babysitten, vervolgens zegt hij steeds telefonisch af, zoals de laatste keer op woensdagmiddag 24-03-2021 toen hij er opeens een paar vaste cliënten er tussendoor kreeg.” d)    hij alleen maar bezig is met zijn eigen belang en zijn eigen agenda; e)    verweerder ten onrechte toevoegingen in beide zaken heeft aangevraagd omdat hij i) nooit klagers advocaat is geweest en ii) op het moment van aanvraag van de toevoeging de beroepsopleiding volgde en/of advocaat-stagiaire was.

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Toetsingskader 4.1    De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80). Klachtonderdeel a) 4.2    Het verwijt is dat verweerder twee schadevergoedingszaken niet heeft uitgevoerd c.q. ingediend. De voorzitter stelt op grond van het klachtdossier vast dat klager zich op 11 maart 2021 tot het kantoor van verweerder heeft gewend voor bijstand in twee strafzaken. In een e-mail van 15 mei 2021 heeft klager de schadeclaims genoemd. Verweerder heeft echter onweersproken gesteld dat hij deze zaken niet heeft aangenomen en dat het kantoor geen civiele schadevergoedingszaken behandeld. Mr. X heeft dat op 29 maart 2021 ook nog per e-mail aan klager meegedeeld. Verweerder heeft, gelet op de door hem gezonden opdrachtbevestiging van 18 maart 2021, uitsluitend de opdracht aanvaard klager bij te staan in de twee strafzaken. Nu verweerder de zaken betreffende de schadeclaims niet heeft aangenomen, kan hem niet het verwijt worden gemaakt dat hij deze niet heeft uitgevoerd/ingediend. Van misleiding of werkweigering door verweerder is geen sprake. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel b) 4.3    Het verwijt is dat klager niet heeft verteld dat hij nog in de beroepsopleiding zit. Een advocaat is echter niet verplicht dit aan een cliënt mee te delen. Verweerder heeft verder onweersproken gesteld dat dit op de kantoorwebsite vermeld is en bovendien was het eenvoudig te vinden via de zoekmachine van de Nederlandse Orde van Advocaten. Dat verweerder dit niet aan klager heeft meegedeeld, is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat verweerder nog niet lang beëdigd was als advocaat, doet niets af aan zijn deskundigheid en ervaring, aangezien hij zich al sinds 2015 met strafrecht bezig hield. 4.4    Voor zover klager stelt dat verweerder zou hebben gezegd dat hij vanaf 2015 als advocaat werkzaam is geweest, geldt dat hij dit niet heeft onderbouwd en dat verweerder dit uitdrukkelijk heeft betwist.  4.5    Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.  Klachtonderdelen c) en d) 4.6    Het verwijt is dat klager een luie werkhouding heeft, niets uitvoert en alleen maar bezig is met zijn eigen belang en agenda.  4.7    De voorzitter overweegt allereerst dat verweerder aanvankelijk aangaf op 16 april 2021 niet beschikbaar te zijn voor bijstand aan klager. Later liet hij klager weten toch beschikbaar te zijn, kennelijk omdat hij niet op ‘zijn kind hoefde te passen’. Klagers verwijt dat verweerder ‘dagelijks moest babysitten’ en ‘niets heeft uitgevoerd’ is verder niet onderbouwd. Naar het oordeel van de voorzitter bevat het klachtdossier ook verder geen onderbouwing voor die verwijten.  4.8    Dat geldt eveneens voor het verwijt dat verweerder een luie werkhouding zou hebben, nog daargelaten dat klager op 18 maart 2021 in een e-mail schreef dat verweerder ‘een proactieve indruk maakt door snel te reageren op alle zaken en bijzaken’. Kennelijk is klagers ontevredenheid daarna ontstaan, mogelijk door het verschil van inzicht rondom de door klager gewenste wraking. Verweerder was echter niet verplicht klager hierin te steunen en hem bij te staan in de wrakingsprocedure. Het stond klager vrij daarvoor een andere advocaat in te schakelen. Waaruit de verdere ‘luie werkhouding’ van verweerder zou moeten blijken, is de voorzitter niet duidelijk. Uit het klachtdossier blijkt daar verder ook niet van. Evenmin blijkt uit het klachtdossier dat verweerder alleen maar bezig was met zijn eigen belang en agenda. De voorzitter kan niet vaststellen dat sprake is geweest van onbetamelijk handelen van verweerder. Ook deze klachtonderdelen zijn daarom kennelijk ongegrond.  4.9    Voor zover klager nog stelt dat verweerder geen rechtsbijstand heeft verleent, geldt dat klager in de aanloop naar de eerste zitting de rechter heeft gewraakt en verweerder niet achter deze wraking stond. Kennelijk als gevolg hiervan is een vertrouwensbreuk ontstaan tussen klager en verweerder. Naar het oordeel van de voorzitter kon verweerder, gelet op de door klager geuite twijfels, niet anders dan zich terugtrekken als klagers advocaat. Daardoor heeft hij klager verder geen rechtsbijstand meer verleend. Daarvan kan verweerder echter geen verwijt worden gemaakt.  Klachtonderdeel e) 4.10    Het verwijt is dat verweerder om twee redenen ten onrechte toevoegingen in beide zaken heeft aangevraagd. Dit verwijt is niet terecht, omdat uit de opdrachtbevestiging van verweerder van 18 maart 2021 en uit de e-mail van klager van diezelfde datum volgt dat verweerder klagers advocaat was en in beide zaken een toevoeging mocht aanvragen. Klager stelling dat verweerder ‘nooit klagers advocaat is geweest’, is in strijd met de hiervoor genoemde stukken. Verweerder staat verder ingeschreven bij de Raad voor Rechtsbijstand met een strafrechtspecialisatie en hij voldoet aan alle vereisten om een toevoeging te kunnen aanvragen. Dat hij op het moment van het aanvragen van de toevoegingen nog de beroepsopleiding volgde/advocaat-stagiaire was, maakt dat niet anders. Klagers stelling dat een advocaat-stagiaire die nog de beroepsopleiding volgt geen toevoeging mag aanvragen is feitelijk onjuist. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.  Tot slot 4.11    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2022.