Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-09-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:192

Zaaknummer

22-334/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing; gegronde klacht over de werkzaamheden van een waarnemend advocaat. Verweerder heeft op verschillende fronten niet voldaan aan de professionele standaarden die gelden in de advocatuur. De raad is van oordeel dat verweerder niet alleen tekortgeschoten is in zijn communicatie naar klaagster over zijn waarneming van haar zaak, maar dat hij zich bovendien onvoldoende rekenschap heeft gegeven van het feit dat dat hij de zaak voor klaagster behandelde en niet enkel de praktijk voor een collega-advocaat waarnam. Verweerder heeft zich vanaf het begin tot het einde van de waarneming niet naar behoren ingespannen om daadwerkelijk het contact met klaagster te zoeken en in afstemming en overleg met klaagster haar zaak te behandelen op die wijze die klaagster als de opdrachtgever voorstond. De raad acht de maatregel van berisping met kostenveroordeling passend.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 26 september 2022 in de zaak 22-334/A/A naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 10 mei 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder. Nadat verweerder zijn kantoor had verplaatst naar het arrondissement Amsterdam heeft de deken van de orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) de behandeling van de klacht overgenomen,  1.2    Op 20 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1417821/EJH/YH van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 augustus 2022. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van het bij e-mail van 20 mei 2022 door verweerder nagezonden stuk. 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klaagster is verwikkeld in een gerechtelijke procedure met haar ex-echtgenoot over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden in eerste aanleg bij de rechtbank Amsterdam (de rechtbank) en in appél bij het gerechtshof Amsterdam (het hof). In deze procedures werd zij in eerste instantie bijgestaan door mr. B, advocaat te Hilversum. Toen mr. B vanwege een schorsing tijdelijk zijn praktijk niet kon uitoefenen, heeft verweerder, destijds advocaat in Den Haag, vanaf medio februari 2020 de zaken voor mr. B waargenomen. De zaak van klaagster is één van de (ongeveer 10) zaken waarvoor hij als waarnemend advocaat heeft opgetreden.  2.3    Verweerder heeft klaagster tussen april 2020 en april 2021 regelmatig e-mails gestuurd met korte berichten over klaagsters procedure. Zo schrijft hij op 29 april 2020: “(…) Als waarnemend advocaat van Mr S. B(…) zend ik hierbij voor uw informatie de tijdig ingediende memorie van antwoord in opgemelde zaak. (…)”, op 3 augustus 2020: “(…) voor uw informatie zend ik u hierbij afschrift van de tijdig ingediende conclusie van antwoord in deze zaak. (…)”, op 6 augustus 2020: “(…) Hierbij zend ik u andermaal de ingediende conclusie in uw zaak. Daarnaast treft u aan een bericht van de rechtbank over de voortzetting van uw zaak. (…)”, op 18 augustus 2020: “(…) Voor uw informatie zend ik u hierbij afschrift van het tussenvonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank heeft beslist dat er geen zitting komt. De wederpartij is in de gelegenheid gesteld om een schriftelijke reactie in te dienen. (…)” en op 20 oktober 2020: “(…) Hierbij informeer ik u dat het hof Amsterdam de zaak op een zitting zal behandelen op 16 april 2021 te 9:30. (…)” 2.4    Bij e-mails van 2 september 2020, 12 oktober 2020, 2 november 2020 en 9 december 2020 heeft verweerder klaagster berichten en stukken van de wederpartij doorgestuurd met het verzoek hierop te reageren.   2.5    Bij e-mail van 22 december 2020 heeft verweerder bij klaagster haar verhinderdata opgevraagd voor de periode maart tot en met juni 2021 voor het bepalen van een zitting bij de rechtbank. Klaagster heeft hierop als volgt gereageerd: “(…) Ik was het helemaal vergeten maar ik kan alle dagen. Ik heb geen verhinder datum, (…)”  2.6    Bij e-mail van 13 januari 2021 heeft verweerder aan klaagster de tussenuitspraak van de rechtbank doorgestuurd en haar laten weten dat gewacht wordt op een zittingsdatum. Bij e-mail van 16 februari 2021 heeft verweerder aan klaagster een nieuw verzoekschrift van de wederpartij doorgestuurd. Bij e-mail van 3 maart 2021 heeft verweerder aan klaagster de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie doorgestuurd. Bij e-mail van 9 maart 2021 heeft verweerder de reactie van de wederpartij hierop aan klaagster doorgestuurd en bij e-mail van 2 april 2021 heeft verweerder aan klaagster aanvullende producties van de wederpartij doorgestuurd.    2.7    Bij e-mail van 13 april 2021 heeft verweerder klaagster het volgende bericht gestuurd: “(…) Zoals u weet, treed ik in uw zaken op als (waarnemend) advocaat. Ik heb vernomen dat u een andere advocaat wenst in te schakelen. Gelet hierop moet ik u erop wijzen dat u op 16 april en 21 mei een zitting hebt. De zaak op 16 april is bij het Hof en als ik mij kort voor de zitting moet onttrekken, is er een gerede kans dat u zonder advocaat zit en het Hof de zitting wel laat doorgaan. De gevolgen hiervan komen alsdan voor uw rekening en risico. Ik aanvaard dienaangaande geen enkele aansprakelijkheid. Graag verneem ik van u zo spoedig mogelijk of u nochtans wenst dat ik met uw zaken als advocaat doorga. (…)” 2.8    Bij e-mail van 21 april 2021 heeft verweerder klaagster vervolgens het volgende bericht gestuurd: “(…) Op mijn mails heb ik geen reactie van u mogen ontvangen en ook telefonisch heb ik u niet kunnen bereiken. Zonder uw reactie kan ik geen verhinderdata doorgeven aan de rechtbank. U moet er dan rekening mee houden dat de rechtbank een zittingsdatum kan bepalen die u niet goed uitkomt. Ten slotte verzoek ik u mij zo spoedig mogelijk concreet mee te delen of u wenst dat ik in uw zaken verder ga als advocaat of mij moet onttrekken. (…)”  2.9    Op 26 april 2021 heeft de volgende e-mailwisseling plaatsgevonden tussen verweerder en klaagster. Klaagster heeft verweerder het volgende bericht gestuurd: “(…) Hierbij wil ik u verzoeken om het Hof te verzetten naar eind september, inmiddels ben ik op de hoogte gesteld door de Orde van Advocaten, dat de zaak die bij het Hof loopt, uitsluitend door u gedaan kan worden omdat u de Memorie van Antwoord heeft geschreven, waar ik helemaal niet mee tevreden ben, en waar ik ook helemaal niet van op de hoogte ben geweest. (…)”.  Verweerder heeft klaagster als volgt geantwoord: “(…) De memorie van antwoord heb ik op 29 april 2020 naar u gestuurd. U hebt destijds hiertegen geen bezwaar gemaakt. Sindsdien heb ik u over de procedures berichten gestuurd en zodoende geïnformeerd en hebben wij telefonisch contact gehad. In de zaak bij de rechtbank heb ik uw verhinderdata niet ontvangen en zal de rechtbank dan ook een datum bepalen zonder hiermee rekening te houden. Bedoelt u met eind september: de week van 27 t/m 30 september? Met verhinderingen tot eind september zal het Hof zeer waarschijnlijk geen rekening kunnen houden, omdat het aantal verhinderdata te groot is. (…)” Klaagster heeft hierop gereageerd met: “week van 27 t/m 30 september is wel ok”. 2.10    Bij e-mail van 4 mei 2021 heeft klaagster verweerder het volgende bericht: “(…) Ik heb uw email in goede orde ontvangen, en heb kennisgenomen mbt de uitstel van de zitting van het Hof. Hierbij wil ik u mededelen dat ik er mee akkoord ga dat deze wordt verplaatst naar de maand september. (…)” 2.11    Op 10 mei 2021 heeft klaagster bij de deken over verweerder een klacht ingediend. 

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. a)    Klaagster heeft verweerder geen opdracht gegeven om haar belangen te behartigen;  b)    Verweerder heeft klaagsters belangen niet correct behartigd.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    De klacht van klaagster is gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van waarnemer voor klaagsters eigen advocaat. De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, rekening houdend met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich meebrengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Klachtonderdeel a) 5.2    Klaagster verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij zonder daarvoor een opdracht van haar te hebben ontvangen haar belangen is gaan behartigen. Zij heeft verweerder nooit gesproken of gezien. Verweerder heeft haar ook nooit een opdrachtbevestiging gestuurd met (financiële) afspraken. Zij heeft mr. B een groot bedrag betaald om haar zaak te behandelen en dit geld wil zij terug. Ook mr. B heeft haar niet geïnformeerd dat verweerder haar belangen voor de duur van zijn schorsing zou behartigen. Klaagster is daarvan naar haar zeggen kort voor het indienen van haar klacht op de hoogte geraakt. Zij heeft verweerder verzocht om zich aan haar zaken te onttrekken en aan dit verzoek heeft verweerder inmiddels gehoor gegeven. Ter zitting heeft klaagster toegelicht dat zij sinds de zomer van 2021 een andere advocaat heeft.   5.3    Verweerder voert hiertegen het volgende aan. Hij is vanaf medio februari 2020 de praktijk van mr. B gaan waarnemen tijdens diens schorsing. Klaagster is één van de cliënten voor wie verweerder is gaan optreden. Hij heeft klaagster niet op zijn kantoor uitgenodigd, omdat hij dat niet nodig vond als waarnemend advocaat. Wel heeft hij minimaal twee keer telefonisch contact met klaagster gehad en heeft hij haar per e-mail geïnformeerd over de lopende kwesties. In de e-mailberichten die verweerder aan klaagster heeft gestuurd staan zijn kantoorgegevens vermeld en de processtukken zijn opgesteld op het briefpapier van zijn kantoor waarop eveneens zijn kantoorgegevens staan. Klaagster moet dan ook hebben geweten dat hij haar zaak tijdelijk behandelde. Verweerder heeft met betrekking tot zijn waarneming financiële afspraken gemaakt met mr. B. Wat verweerder betreft staat klaagster hierbuiten. Verweerder weet ook niet welk bedrag klaagster aan mr. B heeft betaald. Verweerder heeft van klaagster in ieder geval geen betaling ontvangen en acht zich niet gehouden haar een bedrag terug te betalen.  5.4    De raad overweegt het volgende. Wanneer een advocaat een praktijk gaat waarnemen voor een andere, in dit geval een tijdelijk geschorste, advocaat, gaat hij niet alleen, zoals verweerder lijkt te veronderstellen, een verbinding aan met de geschorste advocaat, maar eveneens met de cliënt wiens zaak hij gaat waarnemen. Daarbij heeft te gelden dat de werkzaamheden van een waarnemend advocaat aan dezelfde eisen van zorgvuldigheid dienen te voldoen als de werkzaamheden die een advocaat verricht in zijn eigen zaken. Naast de verplichting die op mr. B rustte om klaagster op de hoogte te stellen van de waarneming tijdens zijn schorsing, rustte ook op verweerder de verplichting om zich bij aanvang van de waarnemingsperiode op passende wijze bij klaagster als waarnemer te introduceren en toe te lichten welke overdacht hij van mr. B ten aanzien van de waarneming van haar zaak heeft ontvangen, welke financiële afspraken hij met mr. B heeft gemaakt en welke aanpak hij wil hanteren in haar zaak. Tevens had verweerder zich ervan moeten vergewissen dat klaagster instemde met zijn (wijze van) waarneming in haar zaak. De mededeling van verweerder bij e-mail van 29 april 2020 aan klaagster waarin hij klaagster met een enkel woord heeft bericht dat hij de waarnemend advocaat is, kan niet gelden als een dergelijke tijdige en zorgvuldige introductie als waarnemer in vorenstaande zin. De stelling van verweerder ter zitting dat hij niet eerder de tijd had om zich bij klaagster te introduceren, omdat hij ook nog zijn eigen praktijk had, ontslaat hem geenszins van deze verplichting. In dat geval had hij de opdracht niet van mr. B moeten aannemen. Naar het oordeel van de raad is verweerder jegens klaagster ernstig tekortgeschoten in zijn communicatie over zijn waarneming en heeft hij hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld jegens klaagster.  5.5    De raad volgt verweerder ook niet waar hij stelt dat klaagster buiten de financiële afspraken staat die hij heeft gemaakt met mr. B. Geoordeeld wordt dat klaagster inzicht moet hebben/krijgen in de uren die verweerder in haar zaak heeft gemaakt en tegen welk tarief hij die bij mr. B in rekening heeft gebracht (dan wel gaat brengen), zodat klaagster kan nagaan of de declaraties die zij van mr. B zal ontvangen in overeenstemming zijn met de uren die verweerder heeft moeten maken in haar zaak. Het feit dat verweerder, ondanks klaagsters verzoek daartoe, klaagster niet op de hoogte heeft willen stellen van zijn financiële afspraken met mr. B acht de raad eveneens tuchtrechtelijk verwijtbaar.  5.6    Gelet op het vorenstaande verklaart de raad klachtonderdeel a) gegrond.     Klachtonderdeel b) 5.7    Klaagster verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij haar belangen niet correct heeft behartigd. Dit heeft zij als volgt toegelicht. Klaagster heeft in de dagvaardingsprocedure bij de rechtbank en in de appélprocedure bij het hof geen concept-processtukken ontvangen om deze inhoudelijk door te nemen. De processtukken zijn niet toegelicht of vooraf besproken. Klaagsters vragen werden niet beantwoord. Klaagster is bovendien niet van de indiening van de processtukken op de hoogte gesteld, ook niet toen zij daarom vroeg. Klaagster heeft verder geen definitieve processtukken ontvangen, zodat zij geen wetenschap heeft van de inhoud van de stukken en zij de kwaliteit daarvan niet heeft kunnen controleren. Klaagster is nimmer om verhinderdata gevraagd voor het bepalen van een zittingsdatum. Ook werd haar niet ruim van tevoren gezegd wanneer een zitting was bepaald, maar hoorde zij pas enkele dagen voor de zitting dat er een zitting was.  5.8    Verweerder herkent zich niet in klaagsters verwijten en voert aan dat hij alle processtukken, ook die van de wederpartij, aan klaagster heeft doorgezonden en verwijst in dat verband naar de door hem overgelegde e-mailcorrespondentie. Klaagster heeft volgens verweerder nooit laten weten het niet eens te zijn met de inhoud van processtukken of van enig (ander) bezwaar doen blijken. Op een (zeer sporadische) vraag van klaagster heeft verweerder wel degelijk gereageerd. Klaagster is ruim van tevoren geïnformeerd over een te houden zitting en verweerder heeft klaagster steeds (tijdig) verzocht haar verhinderingen door te geven. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het klopt dat hij de memorie van antwoord die hij bij e-mail van 29 april 2020 aan klaagster heeft gestuurd, niet vooraf aan haar heeft voorgelegd, maar dat voor dit processtuk geldt dat het al grotendeels door mr. B was opgesteld en hij de inhoud ervan reeds met klaagster had besproken. 5.9    De raad overweegt het volgende. Uit de door verweerder overgelegde e-mailcorrespondentie volgt dat verweerder klaagster in de periode van april 2020 tot mei 2021 met korte berichten op de hoogte heeft gehouden van de processuele stappen in haar zaak en dat verweerder door hem tijdig ingediende procestukken en processtukken en andere e-mailcorrespondentie van de wederpartij aan klaagster heeft doorgezonden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij hiermee heeft voldaan aan de verplichtingen die op hem als waarnemend advocaat rustten. De raad deelt deze opvatting niet. Voor verweerders werkzaamheden als waarnemend advocaat gelden dezelfde vereisten voor de kwaliteit van dienstverlening als ware hij klaagsters eigen advocaat geweest (zie hierover ook rechtsoverweging 5.4). Het had op de weg van verweerder gelegen om bij aanvang van zijn waarneming op zijn minst genomen zijn  aanpak voor de duur van de waarneming met klaagster te bespreken en na te gaan welke verwachtingen klaagster van hem als waarnemer had. Vanzelfsprekend had verweerder de processtukken alvorens deze in te dienen in concept aan klaagster moeten voorleggen en om haar reactie moeten vragen, ook wanneer er al een eerdere versie van het concept door mr. B met klaagster was besproken, zoals volgens verweerder het geval was bij de op 29 april 2020 aan klaagster toegezonden memorie van antwoord. Dat verweerder dit niet heeft gedaan acht de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daarnaast had van verweerder verwacht mogen worden dat hij van de wederpartij ontvangen processtukken en correspondentie met een korte toelichting -schriftelijk dan wel telefonisch- aan klaagster doorzond en niet slechts met een kort verzoek aan klaagster haar standpunt op het stuk te geven, zoals verweerder bijvoorbeeld bij e-mails van 2 september 2020, 18 september 2020 en 2 november 2020 heeft gedaan. Verweerder heeft hierover aangegeven dat klaagster nauwelijks reageerde op zijn e-mails. Hoewel ook klaagster een actievere houding naar verweerder had mogen aannemen, ontslaat het uitblijven van een reactie van klaagster verweerder niet van zijn verplichting om na te gaan waarom klaagster niet reageerde en haar op een andere wijze te benaderen, bijvoorbeeld door haar uit te nodigen voor een gesprek op zijn kantoor. Het is de raad niet gebleken dat verweerder dat heeft gedaan. Verweerders houding ten aanzien van de waarneming van klaagsters zaak wekt naar het oordeel van de raad de indruk dat klaagster er volgens verweerder genoegen mee moest nemen dat haar zaak in de periode van waarneming überhaupt werd voortgezet en de processtukken tijdig werden ingediend. Deze manier van werken acht de raad in strijd  met de vereisten die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht en gelet hierop verklaart de raad klachtonderdeel b) eveneens gegrond.  

6    MAATREGEL 6.1    De raad heeft vastgesteld dat verweerder ten aanzien van de behartiging van de belangen van klaagster als waarnemend advocaat niet heeft gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Verweerder heeft op verschillende fronten niet voldaan aan de professionele standaarden die gelden in de advocatuur. De raad is van oordeel dat verweerder niet alleen tekortgeschoten is in zijn communicatie naar klaagster over zijn waarneming van haar zaak, maar dat hij zich bovendien onvoldoende rekenschap heeft gegeven van het feit dat dat hij de zaak voor klaagster behandelde en niet enkel de praktijk voor mr. B waarnam. Verweerder heeft zich vanaf het begin tot het einde van de waarneming niet naar behoren ingespannen om daadwerkelijk het contact met klaagster te zoeken en in afstemming en overleg met klaagster haar zaak te behandelen op die wijze die klaagster als de opdrachtgever voorstond. Ter zitting heeft verweerder bovendien onvoldoende blijk van inzicht gegeven in de onjuistheid van zijn gedragingen en dat baart de raad zorgen. De raad acht gelet op de ernst van het feit, ondanks dat verweerder first offender is, de maatregel van berisping passend en geboden.      

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING  7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond; -    legt aan verweerder de maatregel van berisping op; -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. H.B. de Regt en A. de Groot, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 september 2022. 

Griffier    Voorzitter

 

Verzonden op: 26 september 2022