Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-09-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:160

Zaaknummer

22-497/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht ingediend na de vervaltermijn en daarom niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 september 2022 in de zaak 22-497/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 14 april 2012 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) met kenmerk K065 2022 ia/ak en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 2. Bij brief van 16 mei 2022 heeft de griffier de deken gevraagd aanvullende stukken toe te zenden.  Op 22 mei 2022 heeft klager aanvullende stukken toegestuurd die aan het klachtdossier zijn toegevoegd.  De raad heeft hierop op 24 mei 2022 de volgende stukken ontvangen van de deken: -    de brief van 16 oktober 2018 van klager aan de deken; -    de brief van 24 mei 2021 van klager aan de deken; -    de brief van 24 mei 2021 van klager aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam; -    de brief van 8 juni 2021 van de deken aan klager.  Op 10 juni 2022 heeft de raad desgevraagd van de deken de contactgegevens van verweerder ontvangen.  Bij brief van 27 juni 2022 heeft de griffier van de raad verweerder in kennis gesteld van de tegen hem ingediende klacht. De hiervoor opgesomde stukken zijn aan verweerder verstrekt en verweerder heeft de gelegenheid gekregen om op de klacht te reageren.  Op 25 juli 2022 heeft de raad het verweerschrift van verweerder ontvangen. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Verweerder is advocaat geweest. Uit het klachtdossier blijkt niet tot wanneer verweerder precies op het tableau ingeschreven is geweest.  1.2    Bij brief van 12 oktober 2018 aan het kantoor waar verweerder werkzaam is geweest heeft klager gevraagd om toezending van zijn dossier in een zaak die in behandeling was bij [verweerder] “in de periode van oktober 1998 e.v.”. Op 16 oktober 2018 heeft klager een reminder gestuurd. 1.3    Bij brief van 23 oktober 2018 heeft (een medewerker van) het kantoor als volgt gereageerd:  “Onder verwijzing naar mijn ontvangstbevestiging van 18 oktober 2018 bericht ik u naar aanleiding van uw brief van 12 oktober 2018, waarin u verzocht het dossier van de hier indertijd behandelde zaak [klager] / [wederpartij] aan u toe te sturen, het volgende.  Wij beschikken niet meer over het door u opgevraagde dossier. Ik merk in dat kader het volgende op. Op grond van de wet - zie bijvoorbeeld artikel 7:412 BW - heeft een advocaat de verplichting om dossierstukken vijf jaar na de beëindiging van zijn werkzaamheden te bewaren. [Het kantoor] hanteert evenwel een veel langere termijn, te weten vijftien jaar. Onderzoek heeft uitgewezen dat genoemd dossier in het jaar 2000 is gearchiveerd, en dat dit in de loop van het jaar 2016 - nadat de door ons gehanteerde bewaartermijn van vijftien jaar is verstreken - is vernietigd. Ik kan u derhalve niet van de door u gevraagde stukken voorzien. ·  Wel troffen wij bij ons onderzoek nog enkele stukken aan, te weten:  -    Een (fax)brief van u aan [verweerder] van 29 april 2003, met in bijlage een vonnis van het kantongerecht te Alkmaar van 25 november 1998;  -    Een faxbrief van [verweerder] aan u van 1 mei 2003;  -    Een faxbrief van u aan [verweerder] van 6 mei 2003.  De betreffende stukken treft u hierbij in kopie aan (bijlagen). Voor zover wij kunnen nagaan heeft deze kwestie na uw laatste brief, waarin u laat weten wegens drukke werkzaamheden niet per omgaande te kunnen antwoorden, geen vervolg gekregen.” 1.4    Bij brief van 16 oktober 2018, per e-mail verzonden op 17 oktober 2018, heeft klager bij deken een klacht ingediend die is gericht tegen verweerder, mrs. D en W en het kantoor waar zij werkzaam zijn geweest.  1.5    De deken heeft bij brief van 26 oktober 2018 aan klager laten weten dat de drie beklaagde advocaten niet meer als advocaat staan ingeschreven op het tableau, dat de deken niet beschikt over contactgegevens van de beklaagde advocaten en dat de klacht daarom niet in behandeling genomen kan worden.  1.6    Bij brief van 8 april 2021 heeft klager de in oktober 2018 ingediende klacht opnieuw onder de aandacht van de deken gebracht. In zijn brief noemt klager daarnaast de contactgegevens van mrs. D en W. 1.7    Bij brief van 24 mei 2021 heeft klager de klacht van 16 oktober 2018 nogmaals onder de aandacht van de deken gebracht. Ook naar aanleiding van dit bericht heeft de deken de klacht niet in behandeling genomen.  1.8    Op 14 maart 2022 heeft klager de deken opnieuw gevraagd om de klacht uit oktober 2018 in behandeling te nemen, dan wel deze direct door te zenden naar de raad van discipline. 1.9    De deken heeft vervolgens op 30 maart 2022 haar visie gegeven op de klacht. De deken heeft klager in haar visie in de gelegenheid gesteld om de klacht aan de raad voor te leggen, na betaling van het griffierecht van € 50,-.  1.10    Klager heeft het griffierecht vervolgens voldaan. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. 2.2    Klager verwijt verweerder schending van zijn plicht tot geheimhouding en vertrouwelijkheid.  2.3    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken. 

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Inleidende overweging  4.1    Klager is ook wel bekend als de klokkenluider in de zogenaamde bouwfraude-affaire. Uit openbare bronnen is bekend dat, zakelijk weergegeven, klager in 1999 een schaduwboekhouding onder de aandacht van justitie heeft gebracht. Deze heeft geleid tot een parlementaire enquête. De bouwfraude-affaire heeft verder geleid tot verschillende procedures, waaronder strafrechtelijke procedures.   Ontvankelijkheid  4.2    Artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. 4.3    Klager stelt, zakelijk weergegeven, dat over de zaak waarin hij betrokken is (geweest) nog altijd veel nieuwe informatie naar buiten komt die eerder werd “onderdrukt (…) door instanties”. Dit betekent dat hij pas recent heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van de gevolgen van het handelen of nalaten van de beklaagde advocaten. Klager stelt: “Deze momenten in ogenschouw nemend en gevoegd bij de stuiting en ook in relatie tot de overheid die de grootste opdrachtgever is van het kantoor is deze zaak niet verjaard te noemen.” 4.4    Verweerder heeft aangevoerd dat hij al meer dan twaalf jaar niet meer actief is als advocaat. Verweerder onderschrijft de visie van de deken dat de klacht van klager is verjaard en dat deze onvoldoende feitelijk onderbouwd is.  4.5    Als onweersproken staat vast dat verweerder twaalf jaar niet meer ingeschreven is op het tableau. Dit betekent dat de klacht is ingediend ruimschoots na de in het eerste lid van artikel 46g van de Advocatenwet bedoelde termijn. De voorzitter heeft geen grond om aan te nemen dat sprake is van de situatie zoals omschreven in het tweede lid van artikel 46g Advocatenwet. Voor zover klager dit stelt, heeft hij dit onvoldoende feitelijk onderbouwd.  4.6    De voorzitter komt dan ook tot de conclusie dat klager in zijn klacht niet-ontvankelijk is. 

BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk. Aldus beslist door mr  S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 september 2022.