Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-09-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2022:187

Zaaknummer

22-531/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Klager heeft niet geconcretiseerd waaruit de smaad en laster van verweerster zou bestaan. Daardoor is het niet eenvoudig om inhoudelijk op de klacht in te gaan. Verweerster heeft in haar verweerschrift slechts het standpunt van haar cliënte verwoord. Met de wijze waarop zij dat heeft gedaan, heeft zij de grenzen van de haar toekomende vrijheid niet overschreden.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van  19 september 2022 in de zaak 22-531/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 5 juli 2022 met kenmerk 1753145/EJH/KV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4 en van de e-mails met bijlagen van klager d.d. 8 september 2022.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager heeft op 8 april 2020 bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland een klacht ingediend over mr. B, de advocaat van de wederpartij van klager. Bij beslissing van 23 augustus 2021 heeft de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden de klacht niet-ontvankelijk verklaard. Klager heeft bij het Hof van Discipline hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad Arnhem-Leeuwarden. Verweerster heeft mr. B bijgestaan in de procedure bij het Hof van Discipline. 1.2    Op 25 oktober 2021 heeft verweerster bij het Hof van Discipline een verweerschrift ingediend. Bij brieven van 11 januari en 5 maart 2022 heeft klager gereageerd op het verweerschrift.  1.3    Op 6 februari 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door zich in het door haar op 25 oktober 2021 bij het Hof van Discipline ingediende verweerschrift schuldig te maken aan smaad en/of laster.

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De klacht ziet op het handelen van verweerster als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.  4.2    Klager verwijt verweerster dat zij zich in haar verweerschrift van 25 oktober 2021 schuldig heeft gemaakt aan smaad en laster. Klager heeft echter niet nader geconcretiseerd waaruit die smaad en laster zou bestaan. Dat had wel op zijn weg gelegen. Doordat klager dit niet heeft gedaan, is het niet eenvoudig om inhoudelijk op de klacht in te gaan. Naar het oordeel van de voorzitter geldt echter dat verweerster in het verweerschrift slechts het standpunt van haar cliënte heeft verwoord, namelijk dat de beslissing van de raad Arnhem-Leeuwarden juist is en dat mr. B niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Met de wijze waarop verweerster dit standpunt in het verweerschrift heeft weergegeven, heeft zij de grenzen van de haar toekomende vrijheid niet overschreden. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 september 2022.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 19 september 2021