Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-09-2022
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2022:146
Zaaknummer
220125
Inhoudsindicatie
Artikel 13 beklag. Naar het hof begrijpt wil klager een procedure tegen een gerechtsdeurwaarder starten, omdat hij de woning van klager onrechtmatig heeft ontruimd en onrechtmatig dwangsommen heeft opgeëist. Voor de daardoor geleden schade wil hij een deurwaarder aansprakelijk stellen. Het hof is van oordeel dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan de door klager gewenste procedure een redelijke kans van slagen heeft. De (voormalig) deken heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder onrechtmatig tegenover klager heeft gehandeld. De deken had gegronde redenen om het verzoek tot aanwijzing van een advocaat af te wijzen. Beklag ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 19 september 2022
in de zaak 220125
naar aanleiding van het beklag van:
klager
tegen:
de deken
1 HET BEKLAG
1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 4 april 2022. Klager heeft een beklag d.d. 7 mei 2022 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beklag is op 7 mei 2022 per mail ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier:
correspondentie tussen klager en de griffie van het hof in de periode mei-juni 2022 over de stand van zaken van de behandeling van het beklag; correspondentie tussen de griffie van het hof en de partijen in de periode van 5-8 juli 2022 over de verlening van uitstel aan de deken voor het indienen van het verweer; het verweer namens de deken van de huidige deken, mr B., van 1 augustus 2022 met onderliggende stukken; de reactie van klager op het verweer per e-mail van 7 augustus 2022 met bijlagen.2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
3 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.1 Op 30 september 2021 heeft klager bij de deken een verzoek ingediend om een advocaat aan te wijzen in verband met het starten van een aansprakelijkheidsprocedure tegen een gerechtsdeurwaarder in Amersfoort. Klager meent dat hij recht heeft op een bedrag van € 4.850,00 en op een (totaal)bedrag van € 54.600,00 vanwege onrechtmatig handelen c.q. onterechte beslaglegging door de gerechtsdeurwaarder. Klager heeft bij zijn aanwijzingsverzoek een aantal bijlagen opgestuurd, waaronder vonnissen van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem (hierna: de rechtbank), exploten van de gerechtsdeurwaarder en een beslissing van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders.
3.2 In het door klager opgestuurde vonnis van de rechtbank van 15 januari 2018, dat door de rechtbank is gecorrigeerd op 22 januari 2018, staat het volgende vermeld:
“(..) De voorzieningenrechter
in conventie
5.1. veroordeelt [klager] om de woning aan de [adres] uiterlijk 12 februari 2018 te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken tenzij deze zaken van [naam ex-echtgenote] zijn, en de sleutels af te geven aan [naam ex-echtgenote],
5.2. veroordeelt [klager] om aan [naam ex-echtgenote] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij na betekening van dit vonnis niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt,
5.3. machtigt [naam ex-echtgenote] om de eventueel door [klager] na 12 februari 2018 in de woning achtergelaten eigendommen af te voeren,
5.3 a. (..)
5.4. bepaalt dat de overwaarde van de woning, dat wil zeggen de koopsom van tenminste € 215.000,00 minus het saldo van de hypotheekschuld en de bankspaarrekening, bij een notaris in depot moet worden gestort en gehouden tot tussen partijen in de nog aanhangige echtscheidingsprocedure onherroepelijk zal zijn beslist over de verdeling van de overwaarde met verrekening met datgene wat zij van elkaar over en weer te vorderen hebben,
5.5. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad (..)”.
In het exploot van de deurwaarder van 7 februari 2019 staat vermeld dat de deurwaarder executoriaal beslag legt op grond van ‘de grosse van een vonnis van 18 januari 2018, gecorrigeerd op 22 januari 2018, van de voorzieningenrechter’ en ‘de grosse van een vonnis van 14 september 2017 van de voorzieningenrechter’.
3.3 In het door klager opgestuurde vonnis van de rechtbank van 1 mei 2019, staat het volgende vermeld:
“(..) De rechtbank
5.1. vernietigt het door de rechtbank onder zaaknummer NL18.12827 gewezen verstekvonnis van 7 september 2018;
en opnieuw rechtdoende:
5.2. verklaart voor recht dat de man, gelet op de vonnissen van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 14 september 2017 en 15 januari 2018, gecorrigeerd op 22 januari 2018, in totaal een bedrag van € 54.600 aan dwangsommen heeft verbeurd;
5.3. veroordeelt de man om na verrekening van het depot aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 7.731,90 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag tot aan de algehele voldoening, te vermeerderen met de kosten van de notaris uit het depot en vervolgens te vermeerderen met de wettelijke rente over € 51.408 vanaf 8 juni 2018 tot aan de dag van volledige betaling.
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad (..)”.
In het exploot van de deurwaarder van 27 augustus 2020 staat vermeld dat de deurwaarder executoriaal beslag legt op grond van ‘de grosse van een vonnis van 1 mei 2019 van de rechtbank’.
3.4 In de door klager opgestuurde beslissing van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders van 20 september 2021, staat het volgende vermeld:
“(..) 2. De klacht
Klager beklaagt zich samengevat over het volgende.
a. het exploot van beslaglegging is onjuist aangezien de begunstigde niet juist is gespecificeerd. Mevrouw [naam ex-echtgenote] woont niet in [plaats]. De gerechtsdeurwaarder had dit kunnen controleren in de BRP;
b. de vordering is onvoldoende gespecificeerd. Het vonnis van 1 mei 2019 is op geen enkele manier een rechtstreekse specificatie van de vordering;
c. op 11 juni 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder meegedeeld dat na juni 2019 geen aanspraak meer gemaakt zou worden op klager;
d. de clausule in het beslagexploot waarin staat ‘onder aftrek van bedragen die inmiddels zijn betaald’ is onrechtmatig. Het exploot moet concreet en zonder open einde zijn;
e. de eerste beslaglegger [naam gerechtsdeurwaarderskantoor] heeft de beslagvrije voet vastgesteld. De gerechtsdeurwaarder dient deze beslagvrije voet te hanteren en niet een eigen vastgestelde beslagvrije voet.
(..)
4. De beoordeling van de klacht
(..)
4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b. wordt het volgende overwogen. Het betreft hier een klacht ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel. Bij een geschil met betrekking tot de tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg. Daarnaast wordt overwogen dat de gerechtsdeurwaarder gehouden is de vordering marginaal te toetsen. Het overnemen van bedragen uit een vonnis is daarbij in de regel voldoende en van bijzondere omstandigheden dat dit in dit geval anders was is niet gebleken. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.
(..)
BESLISSING:
De kamer voor gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klachtonderdeel d. gegrond;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
- legt de deurwaarder de maatregel van waarschuwing op (..)”.
3.5 In een e-mail van 14 oktober 2021 heeft klager bij de deken geïnformeerd naar de stand van zaken van het aanwijzingsverzoek.
3.6 In een e-mail van 15 oktober 2021 heeft de stafjurist van de deken klager geïnformeerd over de voorwaarden om in aanmerking te komen voor aanwijzing van een advocaat. Verder is aan klager verzocht om nadere stukken en/of informatie te overleggen, die onder meer betrekking heeft op de vraag op welke rechtsgrond klager een vordering meent te hebben op de gerechtsdeurwaarder.
3.7 Op 15 oktober 2021 heeft klager verzocht om telefonisch overleg met de stafjurist. Na het telefonisch overleg heeft klager in een e-mail van 18 oktober 2021 nadere informatie verstrekt.
3.8 In de periode van 25 oktober 2021 t/m 20 januari 2022 heeft klager verzocht om de stand van zaken en om een telefonisch overleg.
3.9 In een e-mail van 3 februari 2022 heeft de stafjurist klager opnieuw verzocht om nadere informatie en om beantwoording van vragen. De stafjurist heeft onder meer gevraagd om een toelichting van klager wat de (juridische) grondslag is van klagers claim(s) op de gerechtsdeurwaarder en om een toelichting te geven op welke wijze de gerechtsdeurwaarder aansprakelijk is voor het kwijtraken van klagers inboedel/eigendommen als gevolg van de ontruiming van de woning op 5 maart 2018.
3.10 Op 9 februari 2022 heeft klager per e-mail nadere informatie verstrekt en bijlagen overgelegd.
3.11 In een e-mail van 29 maart 2022 heeft klager een nadere toelichting op zijn verzoek gegeven en een schadeoverzicht overgelegd.
3.12 In een brief van 4 april 2022 (die per e-mail aan klager is gestuurd) heeft de voormalig deken het verzoek om aanwijzing van een advocaat afgewezen, omdat de procedure die klager wenst aan te spannen geen redelijke kans van slagen heeft. De deken heeft het volgende in de beslissing vermeld:
“(..) 4.17 Mij is uit de stukken niet gebleken dat de gerechtsdeurwaarder jegens u onrechtmatig heeft gehandeld. Mij is namelijk gebleken dat de gerechtsdeurwaarder zijn ambtshandelingen heeft verricht: de vonnissen/titels (in kort geding en in verzet) zijn aan u betekend, waardoor deze vonnissen/titels executoriaal zijn geworden. Gesteld noch gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder jegens u op andere wijze onrechtmatig heeft gehandeld dan het niet betekend hebben van de vonnissen/titels zoals hiervoor bedoeld. Anders dan u meent, is de enkele omstandigheid dat u in een periode dakloos en zwervend was geen reden dat vonnissen/titels niet aan u konden worden betekend; het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorziet ook in die gevallen.
4.18 Anders dan u van mening bent, blijkt uit de vonnissen/titels weldegelijk dat u dwangsommen verbeurd bent en dat u (een) geldbedrag(en) aan uw ex-echtgenote verschuldigd bent. Met andere woorden: de rechtbank heeft (in rechte) vastgesteld dat u dwangsommen verbeurd bent. Deze constatering betreft een (rechts)feit. U betwist weliswaar de legitimiteit van de vorderingen op dwangsommen, maar deze stelling hebt u niet of onvoldoende onderbouwd, zodat ik aan uw stelling voorbij ga.
4.19 Uit de stukken is mij (ook) niet gebleken dat de gerechtsdeurwaarder onbevoegd en onrechtmatig de woning op 5 maart 2018 heeft ontruimd. Uit de stukken blijkt dat het vonnis/titel op 1 februari 2018 is betekend én dat de aanzegging dat niet is voldaan aan de ontruiming van de woning, op 15 februari 2018 is betekend. Uit het vonnis in kort geding van 15 januari 2018, gecorrigeerd op 22 januari 2018, blijkt dat u veroordeeld was tot ontruiming van de woning uiterlijk op 12 februari 2018 en dat uw ex-echtgenote gemachtigd was om na die datum in de woning achtergebleven eigendommen af te voeren. De omstandigheid dat de gerechtsdeurwaarder in februari 2018 de gemeente Barneveld in plaats van de gemeente Scherpenzeel had geïnformeerd omtrent de op handen staande ontruiming van de woning op 5 maart 2018, maakt zulks niet anders. Immers, gemeenten zijn op grond van artikel 2:3 van de Algemene wet bestuursrecht verplicht om niet bestemde berichten door te zenden aan de bevoegde gemeente. Derhalve ga ik er voorshands vanuit dat de gemeente Barneveld het bericht van de gerechtsdeurwaarder heeft doorgezonden aan de bevoegde gemeente Scherpenzeel. Het komt mij voor dat u niet in uw belangen bent geschaad.
4.20 Voorts is van belang dat u (in elk geval) in de verzetprocedure, die geleid heeft tot het vonnis van 1 mei 2019, bent bijgestaan door een advocaat en derhalve verweer hebt kunnen voeren en ook hebt gevoerd tegen het verstekvonnis van 7 september 2018. Het vonnis in verzet van 1 mei 2019 is derhalve op tegenspraak gewezen.
4.21 Gezien het voorgaande ben ik van mening dat een procedure tegen de gerechtsdeurwaarder te Amersfoort op grond van onrechtmatig handelen, waarbij u schadevergoeding en terugbetaling vordert van (onder andere) bedragen aan dwangsommen, geen redelijke kans van slagen zal hebben. Ik ben derhalve niet overtuigd dat u een voldoende belang bij de zaak hebt.
4.22 Voor zover de gerechtsdeurwaarder vóór september 2018 gelden heeft geïncasseerd die, zoals u stelt, niet of niet correct zijn geboekt in incassodossiers, kan evenmin een advocaat worden toegewezen. Het totaal aan bedoelde geïncasseerde bedragen is volgens uw berekening een bedrag van (iets minder dan) € 5.000,00 , althans niet hoger dan € 25.000,00. Met betrekking tot een procedure bij de kamer voor kantonzaken van de rechtbank is namelijk vertegenwoordiging/rechtsbijstand door een advocaat niet verplicht. (..)”.
4 BEOORDELING
Beklag
4.1 Klager heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. Hij stelt dat het proces rondom het aanwijzingsverzoek bij de (voormalig) deken te lang heeft geduurd en dat de (voormalig) deken essentiële feiten en achtergronden die klager heeft ingebracht heeft genegeerd. De deken heeft zich volgens klager gebaseerd op (tucht)rechtszaken die klager voor het overgrote gedeelde noodgedwongen zonder rechtsbijstand heeft moeten doen. Verder stelt klager dat hij twijfelt over de rechtsgeldigheid van het vonnis van 22 januari 2018 (en gecorrigeerd op 22 januari 2018) van de rechtbank. Hij vindt dat de advocaat van de wederpartij misbruik heeft gemaakt van de fouten die de rechtbank heeft gemaakt en dat de advocaat van de wederpartij onrechtmatig de gerechtsdeurwaarder opdracht heeft gegeven om klagers woning te ontruimen. De deurwaarder heeft dus onrechtmatig zijn woning ontruimd en daarbij ook geen zorgvuldigheidseisen in acht genomen. Verder stelt klager dat de deurwaarder onterecht dwangsommen (van in totaal € 60.000,00) heeft geïncasseerd en een aantal aanvullende bedragen (ad € 4.500,00) heeft geïncasseerd. De vonnissen op grond waarvan de deurwaarder de vorderingen incasseerde zijn immers niet aan hem betekend. Kortom, de gerechtsdeurwaarder heeft allerlei onbevoegde (ambts)handelingen jegens klager verricht, waardoor klager een totale schade van € 650.000,00 heeft opgelopen. Reden waarom klager verzoekt om aanwijzing van een advocaat voor het civiel, en eventueel strafrechtelijk, aansprakelijk stellen van de gerechtsdeurwaarder.
Verweer deken
4.2 De huidige deken heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. Klager heeft geen enkele onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat de gerechtsdeurwaarder onbevoegde (ambts)handelingen tegen hem heeft verricht. De inhoud van de (onherroepelijke) vonnissen en de exploten van de betekening ontkrachten klagers stelling. Dat klager van mening is dat zijn claim jegens de gerechtsdeurwaarder een schadevergoeding rechtvaardigt van ongeveer € 650.000,00 doet niet af aan de motivering van de afwijzende beslissing dat een procedure geen redelijke kans van slagen zal hebben. Verder houdt de stelling van klager dat de dwangsommen beschouwd dienen te worden als een strafrechtelijke sanctie geen enkel verband met de afwijzende beslissing. In het vonnis in verzet van 1 mei 2019 is voor recht verklaard dat klager dwangsommen van in totaal € 54.600,00 heeft verbeurd. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen en is onherroepelijk. Verder betwist de deken dat bij de afwijzing van klagers aanwijzingsverzoek de feiten en achtergronden zijn genegeerd. De beslissing is immers (grotendeels) gebaseerd op de vonnissen en ambtshandelingen van de gerechtsdeurwaarder. De (voormalig) deken mocht bij de beoordeling van klagers aanwijzingsverzoek uit gaan van de juistheid en rechtmatigheid van de vonnissen en ambtshandelingen van de gerechtsdeurwaarder. Tot slot is de stelling van klager dat het aangepaste vonnis van 22 januari 2018 niet echt/incorrect is, niet onderbouwd. Het vonnis maakt deel uit van het op tegenspraak gewezen vonnis in verzet van 1 mei 2019. Kortom, het beklag van klager moet ongegrond worden verklaard.
Toetsingskader
4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Beoordeling
4.4 Naar het hof begrijpt wil klager een procedure tegen een gerechtsdeurwaarder starten, omdat hij de woning van klager onrechtmatig heeft ontruimd en onrechtmatig dwangsommen heeft opgeëist. Voor de daardoor geleden schade wil hij een deurwaarder aansprakelijk stellen.
4.5 Het hof is van oordeel dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan de door klager gewenste procedure een redelijke kans van slagen heeft. De (voormalig) deken heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder onrechtmatig tegenover klager heeft gehandeld. Uit de stukken maakt het hof op dat de gerechtsdeurwaarder ambtshandelingen heeft verricht op basis van onherroepelijke vonnissen die aan klager op een rechtsgeldige wijze zijn betekend, waardoor deze vonnissen/titels executoriaal zijn geworden. De (voormalig) deken mocht bij de beoordeling van het aanwijzingsverzoek terecht uitgaan van de juistheid en rechtmatigheid van deze vonnissen. Klager heeft hier onvoldoende tegenin gebracht. Daarbij komt dat uit de stukken ook blijkt dat de Kamer voor gerechtsdeurwaarders in een beslissing van 20 september 2021 al een oordeel heeft gegeven over (een deel van de) handelingen van de gerechtsdeurwaarder. In die beslissing is het klachtonderdeel van klager over de tenuitvoerlegging van de aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel (op grond van het vonnis van 1 mei 2019) ongegrond verklaard. Tot slot is evenmin gebleken dat de deurwaarder onrechtmatig heeft gehandeld bij de ontruiming dan wel stukken heeft vervalst.
4.6 Verder leidt het hof uit de stukken af dat klager ook bijstand wenst van een advocaat, omdat de deurwaarder voor september 2018 afgedragen bedragen niet juist heeft verwerkt (een bedrag van € 1.867,79 te weinig verwerkt als afgedragen) en een in april/mei 2019 geïncasseerd bedrag niet heeft verrekend met de openstaande schuld (een bedrag van € 2.506,78). Met de deken is het hof van oordeel dat de door klager genoemde bedragen onder de grens van € 25.000,- blijven en klager voor het verhalen van die bedragen een procedure kan starten bij de kantonrechter waarvoor procesvertegenwoordiging door een advocaat niet voorgeschreven is. De verplichting voor de deken om op grond van artikel 13 Advocatenwet een advocaat aan te wijzen geldt alleen voor personen die een advocaat zoeken voor een procedure waarbij een advocaat verplicht is of voor een procedure waarin zij uitsluitend door een advocaat kunnen worden bijgestaan. Daarvan is geen sprake.
4.7 Het voorgaande brengt met zich dat de deken gegronde redenen had om het verzoek tot aanwijzing van een advocaat af te wijzen. Het beklag van klager zal daarom ongegrond worden verklaard.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 4 april 2022 van de (voormalig) Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland ongegrond.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. V. Wolting en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2022.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 19 september 2022.