Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-09-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2022:182
Zaaknummer
22-423/A/NH/D
Inhoudsindicatie
Gegrond dekenbezwaar. Verweerster heeft belangrijke afspraken, informatie en feiten niet schriftelijk vastgelegd, excessief gedeclareerd en de klacht van haar cliënt over haar declaratie niet goed afgewikkeld. Dit raakt aan de kernwaarden deskundigheid en financiële integriteit. Daarmee wil de raad overigens niet zeggen dat verweerster geen integer persoon is. Het baart de raad zorgen dat verweerster weinig inzicht heeft getoond in haar eigen handelen. Het baart de raad ook zorgen dat verweerster op de zitting heeft verklaard dat zij het moeilijk heeft als er op de persoon wordt gespeeld en dat zij daarom het geschil over de declaraties heeft weggeschoven, alsof het niet bestond. De raad begrijpt dat verweerster zich, gelet op de nog lopende strafzaak, in een moeilijke situatie bevindt maar dat is geen reden om een zakelijk geschil over declaraties terzijde te schuiven. Hetgeen verweerster in deze zaak verweten wordt, raakt aan de gewone praktijkvoering en niet uitgesloten is dat deze zaak niet op zichzelf staat. Gelet op dit alles, en gelet op haar tuchtrechtelijke verleden, zal de raad aan verweerster een voorwaardelijke schorsing opleggen voor de duur van vier weken. De raad hoopt hiermee een duidelijk signaal aan verweerster te geven dat zij haar praktijkvoering moet gaan veranderen, ook om herhaling te voorkomen.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 19 september 2022 in de zaak 22-423/A/NH/D naar aanleiding van het bezwaar van:
deken
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Bij brief aan de raad van 12 mei 2022 met kenmerk ks/mm/1923723, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht. Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 22 augustus 2022 in aanwezigheid van de deken en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.2 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van het bezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 B Stables is een vennootschap onder firma waarvan de heer B en mevrouw H de vennoten zijn. B Stables had als bedrijfsmatig verkoper een paard verkocht voor een verkoopprijs van € 11.000,-. De koper van het paard heeft B Stables en de heer B en mevrouw H vervolgens gedagvaard en ontbinding van de koopovereenkomst gevorderd, primair op grond van non-conformiteit en subsidiair op grond dwaling, alsmede een schadevergoeding. Verweerster heeft B Stables en de heer B en mevrouw H in die procedure bijgestaan. 2.3 Op 25 maart 2019 heeft verweerster de opdracht bevestigd. In de opdrachtbevestiging, die is gericht aan B Stables t.a.v. mevrouw H, staat, voor zover van belang: “Beste [mevrouw H], Hierbij bevestig ik je de door jou (…) verstrekte opdracht om namens jou alle handelingen te verrichten die nodig zijn voor een goede behandeling van jouw zaak. De opdracht wordt aanvaard op basis van onze algemene voorwaarden, waarvan ik je bijgaand een exemplaar toestuur. Zonder tegenbericht vertrouw ik je daarmee akkoord. Omschrijving opdracht en aanpak Mijn werkzaamheden hebben betrekking op het geschil dat je hebt met [de koper] op het gebied van hippisch recht. Ik houd je op de hoogte van al mijn werkzaamheden. Kosten van Rechtsbijstand Ik breng mijn werkzaamheden in rekening op basis van een uurtarief van € 300,-- vermeerderd met 5% kantoorkosten en BTW. (…) Als de opdracht door twee of meer personen is gegeven, zijn deze kosten hoofdelijk verschuldigd. Wij hebben afgesproken dat ik de zaak in eerste instantie voor een totaalbedrag van € 7.500,-- (exclusief BTW en kantoorkosten) zal doen. Mochten de kosten boven dit bedrag dreigen te komen, dan zal ik eerst contact met je opnemen om hierover te overleggen. (…) Regelgeving en klachtenregeling (…) De door ons kantoor gehanteerde klachtenregeling is gepubliceerd op onze website (…). Wij verwijzen je uitdrukkelijk naar deze klachtenregeling, welke van toepassing is op de door ons kantoor uitgevoerde dienstverlening.” 2.4 Bij e-mail van eveneens 25 maart 2019 heeft verweerster een korte analyse van de zaak aan mevrouw H gestuurd. 2.5 Op 15 mei 2019 heeft verweerster de heer B per e-mail het volgende geschreven: “Zoals eerder besproken deze week, zend ik u hierbij twee creditfacturen van de declaraties die reeds naar u zijn gestuurd. Afgesproken is dat de declaraties zullen worden verdeeld op 50/50-basis voor u en [mevrouw H]. Ik stuur u dan ook hierbij een nieuwe factuur van de twee oude facturen die is gesplitst (…). Ik verzoek u vriendelijk het op de declaratie genoemde bedrag binnen 14 dagen te voldoen, waarvoor ik mijn dank zeg.” Verweerster heeft dezelfde e-mail naar mevrouw H gestuurd. 2.6 Op 22 mei 2019 heeft verweerster namens B Stables en de heer B en mevrouw H een conclusie van antwoord bij de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) ingediend. 2.7 Op 6 september 2019 heeft bij de kantonrechter een comparitie van partijen plaatsgevonden. Op 16 oktober 2019 heeft de kantonrechter een tussenvonnis gewezen. Daarin is geoordeeld dat het paard ten tijde van de levering in ieder geval de gebreken luchtzuigen en kreupelheid vertoonde, dat deze gebreken de ontbinding van de koopovereenkomst rechtvaardigen en dat het aankoopbedrag aan de koper moet worden terugbetaald. Ook heeft de kantonrechter de koper in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de schade en B Stables en de heer B en mevrouw H om daar bij antwoordakte op te reageren. 2.8 Op 11 december 2019 heeft verweerster namens B Stables en de heer B en mevrouw H een antwoordakte ingediend. 2.9 Op 4 maart 2020 heeft de kantonrechter een eindvonnis gewezen. Daarin zijn B Stables en de heer B en mevrouw H hoofdelijk veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 11.000,- aan de koper van het paard alsmede tot betaling van € 13.070,54 ter zake van vergoeding van gemaakte kosten. 2.10 Verweerster heeft voor haar werkzaamheden in totaal bijna 63 uur in rekening gebracht, voor een bedrag van € 20.076,48. 2.11 Bij e-mail van 30 januari 2020 heeft de heer B verweerster onder meer het volgende geschreven: “Inmiddels zijn de (advocaat)kosten buitensporig hoog geworden. (…) Dat betekent dat er in totaal maar liefst € 20.076,48 in rekening is gebracht! Het is u bekend dat het gaat om een geschil over een paard met de waarde van € 11.000,-. Die belangenafweging had ik graag met u gemaakt maar u hebt ons daar niet op gewezen, Het zal u duidelijk zijn dat als ik vooraf had geweten dat de advocaatkosten ruim boven de waarde van het paard zouden uitkomen (bijna een verdubbeling), waar waarschijnlijk de keuze hadden gemaakt om de procedure niet aan te gaan. Ik begrijp dat het betalen van advocaatkosten geen garantie is dat de procedure wordt gewonnen, maar het is wel extra wrang dat wij tot nu toe in het ongelijk zijn gesteld terwijl wij vooraf de indruk van u kregen dat de kans groot was dat wij de zaak zouden winnen. Ik wil graag dat wij samen tot een redelijke prijs voor de door u geleverde diensten komen.” 2.12 Verweerster heeft de heer B daarop meegedeeld er naar te zullen kijken. Bij e-mail van 19 februari 2020 aan de heer B heeft verweerster betwist dat de declaraties te hoog zijn uitgevallen en zich op het standpunt gesteld dat het openstaande bedrag volledig voldaan dient te worden. 2.13 In mei 2020 heeft verweerster de heer B en mevrouw H een aanmaning gestuurd. 2.14 Op 1 juni 2020 heeft de opvolgend advocaat van de heer B zich per e-mail tot verweerster gewend in verband met de declaraties en haar meegedeeld dat de heer B zich genoodzaakt ziet het geschil over de declaraties voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur. 2.15 In november 2020 heeft verweerster de advocaat van de heer B meegedeeld dat haar kantoorgenoot mr. S zich bezig houdt met de incasso van de vordering. Op 6 november 2020 heeft mr. S een voorstel voor een schikking gedaan. De heer B heeft dat voorstel niet geaccepteerd. 2.16 Op 19 juli 2021 heeft de Geschillencommissie Advocatuur zakelijk een arbitraal vonnis gewezen, waarin de declaraties van verweerster zijn gematigd met 50%.
3 BEZWAAR 3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerster het volgende. a) Verweerster heeft nagelaten belangrijke afspraken, informatie en feiten schriftelijk aan haar cliënten te bevestigen. b) Verweerster heeft excessief gedeclareerd. c) Verweerster heeft niet conform de interne klachtenregeling van het kantoor de interne klachtbehandelaar ingeschakeld toen de cliënt klaagde over de hoogte van de declaratie.
4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen het bezwaar verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING Bezwaaronderdeel a) 5.1 De deken heeft het volgende aan dit bezwaaronderdeel ten grondslag gelegd. De opdrachtbevestiging is uitsluitend gericht aan mevrouw H in persoon. Uit de opdrachtbevestiging blijkt niet dat de opdracht mede namens B Stables en/of de heer B is verstrekt. De opdrachtbevestiging bevat geen summiere beschrijving van de zaak. Een omschrijving van de aard en de omvang van het geschil en een inschatting van de haalbaarheid van wat cliënten verwachten ontbreekt. Uit het dossier blijkt geen advies over de strategie en het belang om te proberen de zaak te schikken. Verweerster heeft ook geen kanttekening gemaakt over het belang van de zaak in verhouding tot de te verwachten werkzaamheden en de daaruit volgende declaraties. Evenmin staat in de opdrachtbevestiging iets opgenomen over de inschakeling van (beginnend) juridisch medewerkers en tegen welk tarief. Ook heeft verweerster nagelaten haar cliënten te informeren toen de kosten boven het in de opdrachtbevestiging afgesproken bedrag van € 7.500,- dreigden te komen. Verweerster was gehouden om belangrijke feiten, informatie en afspraken schriftelijk vast te leggen. Dat heeft zij niet gedaan en dat is in strijd met de kernwaarde deskundigheid en met gedragsregel 16, aldus de deken. 5.2 Verweerster voert aan dat de opdrachtbevestiging is gericht aan B Stables, met als contactpersoon mevrouw H. Dat is gebruikelijk bij zakelijke cliënten. Het is ook nooit een discussiepunt geweest wie de opdrachtgever was. Verweerster heeft direct nadat mevrouw H de dagvaarding had gestuurd hierop schriftelijk commentaar gegeven en vragen gesteld. De strategie was op dat moment eerst een helder beeld van de zaak te krijgen. Verweerster geeft nooit een inschatting van de haalbaarheid van de zaak en dergelijke in de opdrachtbevestiging omdat zij dan nog geen grip op de zaak heeft. Verweerster heeft de strategie van de zaak besproken met mevrouw H, maar door de afwijkende omstandigheden in deze zaak, er moest snel een conclusie van antwoord worden gemaakt, is dat niet op schrift gesteld. Zij heeft wel een kanttekening gemaakt over het belang van de zaak in verhouding tot de te verwachten kosten. Zij heeft het belang gezien en aangegeven dat zij de zaak zou doen voor € 7.500,-. Uit de algemene voorwaarden die bij de opdrachtbevestiging zaten blijkt dat verweerster gerechtigd is om juridisch medewerkers in te schakelen. Dit staat inmiddels ook in de opdrachtbevestiging zelf. De uurtarieven van de juridisch medewerkers zijn inderdaad niet met de cliënten gecommuniceerd en dat had wel gemoeten. Dit punt staat op de agenda om verbeterd te worden. Verweerster heeft de cliënten, althans mevrouw H, wel degelijk geïnformeerd toen de kosten boven het bedrag van € 7.500,- dreigden te komen, alleen kan zij dat niet bewijzen. Er is geen sprake van strijd met gedragsregel 16, aldus verweerster. 5.3 De raad hanteert bij de beoordeling van dit bezwaaronderdeel als uitgangspunt dat het de taak is van de advocaat om de cliënt bij aanvang van de zaak niet alleen te adviseren maar ook een op de cliënt en de situatie afgestemde voorlichting te geven over mogelijke strategieën en de bijbehorende kansen en risico’s, waaronder een indicatie van de te verwachten kosten. Als zich daarna nog ontwikkelingen voordoen die tot andere inzichten leiden, moet de advocaat ook dat met zijn cliënt bespreken en hem opnieuw zorgvuldig adviseren. Daarbij moet de advocaat zich ervan vergewissen of de cliënt alles goed heeft begrepen en of hij de gevolgen van de gekozen strategie en de daarmee gepaard gaande kosten voldoende overziet. Bovendien moet de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen. De cliënt kan de advocaat niet verantwoordelijk houden voor een negatieve afloop, maar moet wel door de advocaat geïnformeerd zijn over de risico’s die aan bepaalde keuzes kleven, zodat de cliënt de consequenties van die keuzes kan overzien (vgl. HvD 210042). 5.4 De raad overweegt als volgt. Anders dan de deken in zijn bezwaar stelt, heeft verweerster de opdrachtbevestiging geadresseerd aan B Stables ter attentie van mevrouw H. In de opdrachtbevestiging zelf heeft verweerster echter geschreven “Hierbij bevestig ik je de door jou (…) verstrekte opdracht om namens jou alle handelingen te verrichten (…)” (onderstreping rvd). Hieruit lijkt te volgen dat verweerster (alleen) mevrouw H als opdrachtgever zag, terwijl zowel B Stables, de heer B als mevrouw H waren gedagvaard en verweerster die drie partijen in rechte heeft vertegenwoordigd. In de opdrachtbevestiging wordt de heer B helemaal niet genoemd. Door op deze manier de opdracht te bevestigen, heeft verweerster onduidelijkheid laten bestaan over wie als opdrachtgever moet worden aangemerkt. Daarover is overigens ook daadwerkelijk onduidelijkheid ontstaan bij de facturering; in mei 2019 zijn de eerste twee declaraties van verweerster die gericht waren aan B Stables gecrediteerd en vanaf die datum zijn de werkzaamheden steeds aan de heer B en mevrouw H ieder voor de helft gedeclareerd. In de opdrachtbevestiging staat verder geen omschrijving van de aard en de omvang van het geschil noch een inschatting van de haalbaarheid van de zaak. De raad is het met verweerster eens dat dit niet meteen in de opdrachtbevestiging hoeft te worden opgenomen, maar van haar had wel verwacht mogen worden dat zij dat op een later moment aan haar cliënten had bevestigd. Dat heeft zij niet gedaan. Verweerster heeft voorts erkend dat zij de strategie niet schriftelijk heeft vastgelegd. Ook dat had wel van haar verwacht mogen worden. In de opdrachtbevestiging staat ook niet het uurtarief genoemd van de juridisch medewerkers die verweerster op grond van de algemene voorwaarden van haar kantoor mocht inschakelen. Dat had wel gemoeten. Verweerster heeft tot slot haar cliënten niet gewaarschuwd toen de kosten boven het in de opdrachtbevestiging genoemde bedrag van € 7.500,- dreigden te komen. Verweerster heeft weliswaar gesteld dat zij van haar secretaresse had vernomen dat de kosten boven het bedrag van € 7.500,- dreigden te komen en dat zij dit toen waarschijnlijk heeft besproken met mevrouw H toen zij op 5 september 2019 bij mevrouw H thuis was, maar verweerster heeft ook dit niet schriftelijk vastgelegd. De raad kan daar dan ook niet vanuit gaan. 5.5 Gelet op al het voorgaande komt de raad tot de conclusie dat verweerster in strijd heeft gehandeld met de kernwaarde deskundigheid en gedragsregel 16. Bezwaaronderdeel a) is dan ook gegrond. Bezwaaronderdeel b) 5.6 De deken heeft aan dit bezwaaronderdeel het volgende ten grondslag gelegd. Verweerster heeft in totaal 63 uur in rekening gebracht, waarbij op geen enkel moment enige vorm van matiging is doorgevoerd. Verweerster profileert zich als deskundige op het gebied van hippisch recht. Daar valt niet mee te rijmen dat er veel tijd is besteed aan literatuur- en jurisprudentieonderzoek, maar ook aan het – bij herhaling – bestuderen van het dossier, niet alleen door verweerster, maar ook door twee juridisch medewerkers. Daarnaast heeft verweerster op verschillende momenten intern overleg met de juridisch medewerkers in rekening gebracht. Het past een advocaat niet de begeleiding van/interne overleggen met een beginnend juridisch medewerker bij de cliënt in rekening te brengen. Bovendien, indien een beginnend juridisch medewerker wordt ingezet, dient de advocaat er extra alert op te zijn dat de tijd die door die juridisch medewerker is besteed, daadwerkelijk toegevoegde waarde heeft gehad en wordt gecorrigeerd wegens onvoldoende inhoudelijke- en proceskennis bij een beginnend juridisch medewerker. Ten slotte staat het belang van de zaak in geen verhouding tot het totaalbedrag van de declaraties. Zelfs toen de cliënt expliciet is gaan klagen over de hoogte van de declaraties, is dat voor verweerster geen reden geweest om kritisch te kijken naar hetgeen zij had gedeclareerd. Integendeel, verweerster heeft aan een kantoorgenoot opdracht gegeven de openstaande declaraties te incasseren. Het had echter op de weg van verweerster gelegen om, nadat de cliënt onderbouwd zijn bezwaren had geuit, daar serieus naar te kijken en op te reageren. Verweerster heeft niet alleen in strijd gehandeld met gedragsregel 17, maar ook met de kernwaarde integriteit, aldus - nog steeds - de deken. 5.7 Verweerster voert aan dat het feit dat een conclusie kort is, niet wil zeggen dat daar niet veel werk in zit. Ook leidt het feit dat zij specialist is in hippisch recht er niet toe dat er goedkoop geprocedeerd kan worden. Verweerster is een degelijke advocaat die alles steeds weer controleert. Het specialisme maakt dat zij de problematiek goed kan plaatsen. Er is vaak verder juridisch onderzoek nodig. Bij hippisch recht spelen talloze rechtsgebieden een rol en maakt overleg en onderzoek met dierenartsen onderdeel uit van een reguliere paardenzaak. Het zijn aldus zeer bewerkelijke zaken. Er is wel een substantiële matiging doorgevoerd, maar dit is door de organisatie geglipt. Er is ook na het ontstaan van het geschil over de declaraties een schikkingsvoorstel gedaan. Het verwijt dat er te veel tijd aan literatuur- en jurisprudentieonderzoek is besteed komt voort uit het feit dat er in plaats van de door verweerster goedgekeurde vijf uur door een juridisch medewerkster meer dan 20 uur is doorbelast. Verweerster had dit bij het uitgaan van de declaraties moeten controleren. Zij had die uren niet willen doorbelasten en het spijt haar dat dit wel is gebeurd. Verweerster heeft aldus inderdaad geen redelijk honorarium in rekening gebracht, maar dat is niet het gevolg van niet integer handelen maar van het niet goed controleren van de uitgaande declaraties die lager hadden moeten zijn. Het is een ongelukkige samenloop van omstandigheden geweest die mede aan haar verwijtbaar is, maar dit raakt haar integriteit niet, aldus verweerster. 5.8 De raad hanteert bij de beoordeling van dit bezwaaronderdeel als uitgangspunt dat de tuchtrechter geen declaratiegeschillen beoordeelt, maar wel waakt tegen excessief declareren. Of een declaratie als excessief moet worden aangemerkt, hangt af van alle omstandigheden van het geval (vgl HvD 210285). 5.9 De raad overweegt als volgt. Verweerster heeft in haar schriftelijke reactie op het dekenbezwaar erkend dat in plaats van de door haar goedkeurde 5 uren er 22 uren aan B Stables en de heer B en mevrouw H zijn doorbelast voor werkzaamheden die een juridisch medewerker heeft verricht. Verweerster heeft ook erkend dat zij dit bij het uitgaan van de declaraties had moeten controleren en dat het haar te verwijten valt dat zij dat niet heeft gedaan. Op de zitting van de raad heeft verweerster verder onomwonden verklaard dat een bedrag van € 20.000,- voor een zaak als deze buitensporig is en dat zij tot november 2020 steeds heeft gedacht dat er in totaal ongeveer € 10.000,- was gedeclareerd, wat volgens haar een redelijk honorarium is voor een zaak als deze. Een bedrag van € 10.000,- ligt ook meer in lijn met het bedrag van € 7.500,- dat verweerster aanvankelijk als honorarium voor haar werkzaamheden had afgesproken. Nu verweerster in totaal meer dan € 20.000,- - het dubbele - heeft gedeclareerd, komt de raad tot de conclusie dat verweerster excessief heeft gedeclareerd en in strijd heeft gehandeld met de kernwaarde financiële integriteit en gedragsregel 17. Ook bezwaaronderdeel b) is daarom gegrond. 5.10 Ten overvloede overweegt de raad dat verweerster heeft gewezen op andere gevallen waaruit zou blijken dat zij, kort gezegd, niet uit is op onnodig hoge declaraties. Dat doet echter niet af aan de hier te beoordelen gedragingen van verweerster in de zaak die de deken onder de aandacht van de raad heeft gebracht. Bezwaaronderdeel c) 5.11 De deken heeft aan dit bezwaaronderdeel het volgende ten grondslag gelegd. Verweerster heeft, nadat de cliënt voor het eerst zijn bezwaren had geuit tegen de declaraties, niet direct de interne klachtenbehandelaar van het kantoor ingeschakeld. In plaats daarvan is zij doorgegaan met de incasso van de openstaande declaraties en heeft zij daartoe een kantoorgenoot (een beginnend advocaat-stagiaire) ingeschakeld, die pas eind 2020 met een eerste voorstel is gekomen om de kwestie op te lossen. Verweerster heeft hiermee niet alleen zichzelf de kans ontnomen het declaratiegeschil in een vroegtijdig stadium op te lossen, ook heeft zij de cliënt deze kans onthouden, als gevolg waarvan hij zich genoodzaakt zag zich te wenden tot de geschillencommissie, aldus de deken. 5.12 De raad overweegt als volgt. Op de zitting van de raad heeft verweerster verklaard dat zij de uitgaande declaraties nooit controleerde, maar wel meteen actie ondernam als er over een declaratie geklaagd werd. In dit geval heeft verweerster, nadat de heer B op 30 januari 2020 had geklaagd over de declaraties, hem op 19 februari 2020 meegedeeld dat de declaraties niet te hoog waren uitgevallen en dat het openstaande bedrag volledig diende te worden voldaan. Verweerster heeft dit aan de heer B meegedeeld, zonder daarbij de declaraties te controleren. Verweerster heeft op de zitting van de raad immers verklaard dat zij tot november 2020 heeft gedacht dat er in totaal een bedrag van € 10.000,- was gedeclareerd terwijl dat in werkelijkheid meer dan € 20.000,- was. Als verweerster naar aanleiding van de e-mail van de heer B was nagegaan hoeveel er in totaal was gedeclareerd, had zij al veel eerder geweten dat er ruim € 20.000,- was gedeclareerd en was de declaratiekwestie wellicht in een eerder stadium opgelost. Vervolgens heeft in juni 2020 de opvolgend advocaat van de heer B zich tot verweerster gewend in verband met de declaraties. Ook toen heeft verweerster niet direct actie ondernomen. Pas in november 2020 heeft verweerster de advocaat van de heer B meegedeeld dat mr. S zich bezig houdt met de incasso van de vordering en pas toen heeft mr. S een schikkingsvoorstel aan de heer B gedaan. Het had echter op de weg van verweerster gelegen om in plaats van een schikkingsvoorstel een creditnota te versturen, nu zij – naar eigen zeggen – er in november 2020 achter was gekomen dat er veel te veel was gedeclareerd. Ook had het op de weg van verweerster gelegen om de interne klachtenbehandelaar van haar kantoor in te schakelen nadat de heer B over de declaraties had geklaagd. Ook dat heeft zij niet gedaan. Verweerster heeft weliswaar aangevoerd dat zij de e-mail van de heer B niet als een klacht maar als een incassozaak heeft aangemerkt en daarom de interne klachtenbehandelaar niet heeft ingeschakeld, maar de deken heeft aangevoerd dat de kantoorklachtenregeling meebrengt dat ieder bezwaar tegen een declaratie (ook) via die kantoorklachtenregeling zou moeten lopen, en klaagster heeft die inhoud van de kantoorklachtenregeling niet betwist. Volgens de deken was het kantoor van verweerster het daar overigens mee eens en zou zij dit gaan veranderen. 5.13 De conclusie van het voorgaande is dat bezwaaronderdeel c) eveneens gegrond is. 6 MAATREGEL 6.1 Het valt verweerster tuchtrechtelijk te verwijten dat zij belangrijke afspraken, informatie en feiten niet schriftelijk heeft vastgelegd, excessief heeft gedeclareerd en de klacht van de heer B over de declaraties niet goed heeft opgepakt. Dat laatste klemt temeer omdat verweerster verklaard dat zij de uitgaande declaraties nooit controleerde, maar wel meteen actie ondernam als er over een declaratie geklaagd werd. Dat laatste is niet gebeurd, en dat is des te verwijtbaarder als de declaraties ook vooraf niet zijn gecontroleerd. Dit raakt aan de kernwaarden deskundigheid en financiële integriteit. Daarmee wil de raad overigens niet zeggen dat verweerster geen integer persoon is. Het baart de raad zorgen dat verweerster weinig inzicht heeft getoond in haar eigen handelen. Enerzijds erkent verweerster dat er in deze zaak van alles mis is gegaan, maar anderzijds legt zij de oorzaak daarvan veelal bij anderen, terwijl zij eindverantwoordelijk is. Het baart de raad ook zorgen dat verweerster op de zitting heeft verklaard dat zij het moeilijk heeft als er op de persoon wordt gespeeld en dat zij daarom het geschil over de declaraties heeft weggeschoven, alsof het niet bestond. De raad begrijpt dat verweerster zich, gelet op de nog lopende strafzaak, in een moeilijke situatie bevindt maar dat is geen reden om een zakelijk geschil over declaraties terzijde te schuiven. Hetgeen verweerster in deze zaak verweten wordt, raakt aan de gewone praktijkvoering en niet uitgesloten is dat deze zaak niet op zichzelf staat. Gelet op dit alles, en gelet op haar tuchtrechtelijke verleden, zal de raad aan verweerster een voorwaardelijke schorsing opleggen voor de duur van vier weken. De raad hoopt hiermee een duidelijk signaal aan verweerster te geven dat zij haar praktijkvoering moet gaan veranderen, ook om herhaling te voorkomen.
7 KOSTENVEROORDELING 7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart het bezwaar in alle onderdelen gegrond; - legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken op; - bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster de navolgende algemene voorwaarde niet heeft nageleefd; - stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging; - stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt; - veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2; - bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. P. van Lingen en D. Horeman, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 september 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 19 september 2022