Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-09-2022
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2022:142
Zaaknummer
210209
Inhoudsindicatie
Klacht tegen eigen advocaat. Verweerster heeft te laat hoger beroep ingesteld in de strafrechtelijke procedure van klager. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof zijn partijen tot een minnelijke regeling gekomen, die nadien is uitgevoerd. Gelet hierop vernietigt het hof de beslissing van de raad en verstaat dat op de klacht niet meer hoeft te worden beslist.
Uitspraak
Beslissing van 19 september 2022
in de zaak 210209
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
klager
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 31 mei 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag (zaaknummer: 20-936/DH/RO), waarin de klacht van klager gegrond is geoordeeld. Aan verweerster is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerster veroordeeld in de betaling van het griffierecht, de reiskosten en proceskosten.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2021:105 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift van klager is op 29 juni 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
de stukken van de raad; het verweerschrift van 10 augustus 2021.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 15 november 2021. Daar zijn verweerster en klager verschenen.
2.4 Tijdens de mondeling behandeling hebben partijen een betalingsregeling getroffen.
2.5 Deze beslissing van het hof is genomen in een andere combinatie dan de combinatie die deze zaak op 15 november 2021 heeft behandeld, omdat één van de leden van de combinatie inmiddels niet meer bij het hof werkzaam is.
3 FEITEN
3.1 In de beslissing van de raad zijn de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij te laat hoger beroep heeft ingesteld. Verweerster heeft haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar ingeschakeld. Deze verzekeraar heeft de kwestie beoordeeld. Klager is het met het oordeel van de verzekeraar niet eens.
5 BEOORDELING
5.1 Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling een betalingsregeling getroffen tegen finale kwijting, die naast de tuchtrechtelijke ook de civielrechtelijke gevolgen omvat van de door verweerster gemaakte beroepsfout.
5.2 Bij brief van 17 november 2021 heeft de griffier de op de zitting getroffen betalingsregeling als volgt bevestigd aan partijen:
“ 1) [Verweerster] betaalt in totaliteit een schadevergoeding van € 2.500,- aan [klager] wegens de door haar gemaakte beroepsfout waarover de raad van discipline in eerste aanleg heeft geoordeeld;
2) Het bedrag van € 2.500,- zal op de volgende wijze worden voldaan:
- Binnen één week na de zitting – uiterlijk op 22 november 2021 – betaalt [verweerster] € 1.250,- op het bankrekeningnummer van [klager];
-Vanaf 1 maart 2022 betaalt [verweerster] (in de periode van 1 maart 2022 t/m 30 juli 2022) vijf termijnen van telkens € 250,- per maand op de bankrekening van [klager], totdat zij in totaal € 1.250,- aan hem heeft voldaan;
3) Vóór 1 augustus 2022 informeert [verweerster] het hof dat zij heeft voldaan aan de onder 2 genoemde betalingsregeling, waarbij zij tevens een bevestiging meestuurt waaruit blijkt dat [klager] dit bedrag heeft ontvangen;
4) Als de voorgaande afspraken door beide partijen zijn nagekomen, zal het hof op een nader te bepalen datum in augustus 2022 een uitspraak doen in zaak 210209.”
5.3 Bij e-mail van 31 juli 2022 heeft verweerster de griffie van het hof bericht dat zij de betalingsregeling heeft uitgevoerd, wat klager bij e-mail van 13 augustus 2022 heeft bevestigd. Het hof concludeert dat partijen tijdens de mondelinge behandeling een regeling hebben getroffen, die onder meer inhoudt dat klager zijn klacht intrekt, en dat aan de getroffen regeling uitvoering is gegeven. Dit heeft tot gevolg dat de behandeling van de klacht wordt gestaakt, nu het hof geen grond ziet voor een beslissing tot voortzetting daarvan als bedoeld in artikel 47a Advocatenwet. Omdat de raad de klacht gegrond heeft verklaard, zal het hof – gelet op de nadien getroffen en uitgevoerde regeling – de beslissing van de raad vernietigen, inclusief de daarbij uitgesproken proceskostenveroordeling, en zal worden verstaan dat op de klacht niet meer behoeft te worden beslist.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 - vernietigt de beslissing van 31 mei 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 20-936/DH/RO, inclusief de daarbij uitgesproken proceskostenveroordeling;
6.2 - en verstaat dat op de klacht niet meer behoeft te worden beslist.
Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. J. Blokland en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2022.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 19 september 2022 .