Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-09-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2022:200
Zaaknummer
22-493/AL/NN
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar. Verweerder heeft als voormalige strafrechtadvocaat in de krant en in een documentaire gesteld dat zijn voormalige cliënt tegen verweerder gezegd zou hebben dat hij betrokken was bij de moord op een zevenjarig meisje. Verweerder heeft daarmee zijn geheimhoudingsplicht - één van de belangrijkste kernwaarden van de advocatuur - op een zeer ernstige wijze geschonden. Verweerder heeft jaren geleden, na overleg met de deken, deze kennis gedeeld met een officier van justitie. De recente schendingen dienden geen enkel gerechtvaardigd belang meer. De aard en de ernst van dit handelen van verweerder rechtvaardigen zonder meer de oplegging van een zware maatregel. Voorts acht de raad - mede gelet op het artikel in NRC waarin verweerder (ten onrechte) de indruk heeft gewekt dat hij niet meer op zijn handelen kan worden aangesproken omdat hij geen advocaat meer is - van belang dat de op te leggen maatregel in de richting van de beroepsgroep en de maatschappij ook een normbevestigend effect zal hebben. Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat schrapping van het tableau de enige passende maatregel is.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 26 september 2022 in de zaak 22-493/AL/NN naar aanleiding van het dekenbezwaar van:
klaagster mr. E.A.C. van de Wiel, in haar hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland oververweerder voormalig advocaat te [plaats]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Bij brief van 16 juni 2022, met bijlagen, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend jegens verweerder. 1.2 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 11 juli 2022 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekendossier.
2 FEITEN Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het dekendossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Verweerder was van 1984 tot en met 2018 werkzaam als advocaat. 2.2 In de jaren ’90 heeft verweerder M. S. in een moordzaak bijgestaan. S. is ter zake van drie moorden veroordeeld. In 2001 is S. overleden. 2.3 Op 23 mei 2022 verscheen er in NRC een interview met verweerder. In dat interview verklaart verweerder dat hij begin jaren 2000 aan een officier van justitie heeft doorgegeven dat S. begin jaren ‘90 tegen verweerder had gezegd dat hij (ook) verantwoordelijk was voor de moord op de toen zevenjarig C.M. en dat die officier van justitie dat vervolgens aan de ouders van C.M. heeft laten weten. Verweerder heeft dat artikel in NRC vóór publicatie ingezien en geredigeerd. 2.4 In de op Videoland te bekijken documentaire “De Sneeuwman’ heeft verweerder vergelijkbare uitspraken gedaan.
3 DEKENBEZWAAR 3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in een interview aan NRC en in een documentaire, informatie die hij als advocaat van zijn cliënt heeft verkregen, naar buiten heeft gebracht. Verweerder heeft daarmee tweemaal zijn geheimhoudingsplicht geschonden.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft niet betwist dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Hij heeft dit gedaan om de ouders van C.M. duidelijkheid te verschaffen.
5 BEOORDELING Ontvankelijkheid van het dekenbezwaar 5.1 De raad stelt vast dat verweerder geen advocaat meer is. Dat was hij ook niet op het moment van zijn (gesteld) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. De vraag die de raad dient te beantwoorden, is of verweerder onder deze omstandigheden wel aan het tuchtrechtrecht onderworpen is. 5.2 De raad acht daarbij van belang dat artikel 11a Advocatenwet bepaalt dat de geheimhoudingsplicht blijft voortbestaan na beëindiging van de beroepsuitoefening of de betrekking waarin de werkzaamheden zijn verricht. De raad neemt voorts in aanmerking dat het handelen van verweerder niet in een andere rechterlijke procedure aan de orde kan worden gesteld. Het handelen van verweerder zou wellicht een schending van artikel 272 Wetboek van strafrecht opleveren, maar dat misdrijf kan slechts worden vervolgd indien degene tegen wie het is gepleegd een klacht indient. Dat is in deze zaak niet mogelijk omdat S., jegens wie verweerder zijn geheimhoudingsplicht zou hebben geschonden, is overleden. 5.3 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder aan het tuchtrecht is onderworpen en derhalve is het dekenbezwaar van de deken ontvankelijk.Inhoudelijk 5.4 De deken verwijt verweerder dat hij jegens zijn voormalige cliënt S. tweemaal zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. 5.5 Een (voormalig) advocaat is op grond van de artikelen 10 en 11a Advocatenwet en gedragsregel 3 lid 1 verplicht tot geheimhouding: hij dient te zwijgen over bijzonderheden van door hem behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen. De plicht tot geheimhouding behoort tot de kernwaarden van de advocatuur en doorbreking daarvan is slechts in zeer uitzonderlijke gevallen gerechtvaardigd. Daarbij valt te denken aan een directe dreiging van ernstig, toekomstig gevaar voor de advocaat zelf of een betrokkene, welk gevaar zonder het doorbreken van het beroepsgeheim niet kan worden afgewend. Ingeval de advocaat doorbreking van de geheimhoudingsplicht overweegt, dient hij volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline daarover voorafgaand met de deken overleg te plegen en diens advies in te winnen. 5.6 De raad is van oordeel dat verweerder met het interview aan NRC en zijn bijdrage aan de documentaire op Videoland zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Daarin heeft hij immers mededelingen gedaan over uitlatingen die zijn (voormalige) cliënt aan hem zou hebben gedaan. 5.7 Voorts is vast komen te staan dat verweerder vóór deze schending van zijn geheimhoudingsplicht geen overleg met de deken heeft gehad en is aan de in gedragsregel 3 lid 3 genoemde cumulatieve voorwaarden voor afwijking van de in gedragsregel 3 lid 1 genoemde geheimhoudingsplicht niet voldaan. Verweerder heeft overigens ook geen beroep gedaan op die afwijkingsgronden. 5.8 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikelen 10, 11a en 46 Advocatenwet, zoals (onder meer) uitgewerkt in gedragsregel 3. De raad zal het dekenbezwaar dan ook gegrond verklaren.
6 MAATREGEL 6.1 Verweerder heeft als voormalige strafrechtadvocaat in de krant en in een documentaire gesteld dat zijn voormalige cliënt tegen verweerder gezegd zou hebben dat hij betrokken was bij de moord op een zevenjarig meisje. Verweerder heeft daarmee zijn geheimhoudingsplicht - één van de belangrijkste kernwaarden van de advocatuur - op een zeer ernstige wijze geschonden. Verweerder heeft jaren geleden, na overleg met de deken, deze kennis gedeeld met een officier van justitie. De recente schendingen dienden geen enkel gerechtvaardigd belang meer. De aard en de ernst van dit handelen van verweerder rechtvaardigen zonder meer de oplegging van een zware maatregel. Voorts acht de raad - mede gelet op het artikel in NRC waarin verweerder (ten onrechte) de indruk heeft gewekt dat hij niet meer op zijn handelen kan worden aangesproken omdat hij geen advocaat meer is - van belang dat de op te leggen maatregel in de richting van de beroepsgroep en de maatschappij ook een normbevestigend effect zal hebben. Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat schrapping van het tableau de enige passende maatregel is.
7 KOSTENVEROORDELING 7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 22-493/AL/NN.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart het dekenbezwaar gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.
Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans, W.W. Korteweg, M.H. Pluymen, S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 september 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 26 september 2022