Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-09-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2022:154
Zaaknummer
22-723/DH/NH/W
Inhoudsindicatie
Wraking kennelijk ongegrond. Aan verzoeker is gecommuniceerd dat op zijn klacht bij voorzittersbeslissing zal worden beslist. Dit is slechts een voorlopig besluit en daarmee staat nog niet vast dat daadwerkelijk bij voorzittersbeslissing zal worden beslist Nu het slechts om een voorlopig besluit gaat, biedt dit geen grond voor gerechtvaardigde twijfel aan de onpartijdigheid van de tuchtrechter.
Uitspraak
Beslissing van de Wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 26 september 2022 in de zaak 22-723/DH/NH/W
naar aanleiding van het verzoek tot wraking van de na te noemen tuchtrechter, ingediend door:
verzoeker
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) is een klachtzaak aanhangig onder nummer 22-665/A/NH met verzoeker als klager. 1.2 Bij brief van de raad van 24 augustus 2022 (kennelijk verzonden bij e-mail van 5 september 2022) is onder meer aan verzoeker meegedeeld dat hij een beslissing van de voorzitter krijgt òf een oproep voor een zitting, waarbij is vermeld dat als de zaak bij voorzittersbeslissing wordt beslist, die beslissing in beginsel op 26 september 2022 zal worden genomen. 1.3 In reactie daarop heeft verzoeker op 5 september 2022 per e-mail gemotiveerd aan de raad laten weten dit (de voorzittersbeslissing) onacceptabel te vinden. 1.4 Bij e-mail van 6 september 2022 heeft de griffier van de raad aan verzoeker laten weten dat is beslist dat de klacht bij voorzittersbeslissing zal worden afgehandeld, dat deze beoordeling is voorbehouden aan de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad, dat hiertegen geen bezwaar kan worden gemaakt, maar dat wel verzet tegen de voorzittersbeslissing mogelijk is. 1.5 Bij e-mail van 9 september 2022 aan de griffie heeft verzoeker de tuchtrechter gewraakt die ‘verantwoordelijk (is) voor de ongemotiveerde beslissing dat geen zitting plaats zal vinden’. Dit betreft mr. M.V. Ulrici. 1.6 De tuchtrechter heeft niet berust in de wraking. 1.7 De wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de wrakingskamer) was voornemens het wrakingsverzoek mondeling te behandelen en heeft partijen daarom opgeroepen voor een zitting. Verzoeker heeft daarop bij e-mail van 15 september 2022 gemotiveerd verzocht het wrakingsverzoek schriftelijk te behandelen, vanwege -kort gezegd- fysiek-medische noodzaak. Gelet op dit verzoek heeft de wrakingskamer afgezien van mondelinge behandeling. 1.8 De wrakingskamer heeft bij zijn beslissing (verder) kennisgenomen van de brief van de raad van 24 augustus 2022, de e-mail van verzoeker van 5 september 2022, de e-mail van de griffier van de raad van 6 september 2022, de e-mail van verzoeker van 9 september 2022 en de reactie daarop van de griffier van de raad van 12 september 2022, alsmede de e-mails van verzoeker van 15 september 2022.
2 BEOORDELING 2.1 Op grond van artikel 47 van de Advocatenwet en artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. 2.2 Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. 2.3 Verzoeker heeft aan het wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd: “In uw “ontvangstbevestiging” schreef u dat in de zaak tegen [naam] “misschien” een zitting zou plaatsvinden. En nu, nadat ik u aanspreek op het feit dat u die mogelijkheid zelfs maar overweegt, nadat ik de moeite nam uitgebreid en in detail te beargumenteren waarom wél een zitting plaat dient te vinden, zegt u doodleuk dat de keuze zelfs al is gemaakt?! En dat ik daartegen niet in beroep kan!? Waarbij u al mijn argumenten daar tegen domweg negeert!? Waarbij u niet eens verklapt op welke gronden u uw beslissing baseert!? Waarbij u in strijd met uw eigen reglementen handelt, waarin staat dat twee zaken die eigenlijk één zaak zijn, als één zaak op een en dezelfde zitting worden gehouden! (…) Uw wangedrag in deze ontneemt mij alle reden nog enig vertrouwen te kunnen stellen in uw eerlijke, oprechte, ONAFHANKELIJKE beoordeling van mijn zaak” 2.4 De wrakingskamer overweegt dat de wraking in de kern ziet op hetgeen de griffier op 6 september 2022 aan verzoeker heeft gecommuniceerd, namelijk dat op verzoekers klacht zal worden beslist bij voorzittersbeslissing. Dit is ongelukkig gecommuniceerd, omdat de aankondiging van een voorzittersbeslissing een voor verzoeker ongunstige beslissing impliceert, terwijl het slechts een voorlopig besluit van de tuchtrechter betreft en tevens een instructie aan de griffier. Daarmee staat nog niet vast dat daadwerkelijk bij voorzittersbeslissing zal worden beslist. Het komt met enige regelmaat voor dat een zaak toch op een zitting wordt behandeld, ondanks het eerdere voornemen tot het afdoen bij voorzittersbeslissing. Nu het slechts om een voorlopig besluit gaat, biedt dit geen grond voor gerechtvaardigde twijfel aan de onpartijdigheid van de tuchtrechter ten aanzien van de behandeling van de door verzoeker ingediende klacht. Dat deze (voorlopige) beslissing ongemotiveerd is, maakt dit niet anders, omdat in de uiteindelijke beslissing inhoudelijk op de kwestie kan worden ingegaan. Verzoekers gronden voor wraking zijn ontoereikend om tot de conclusie te komen dat sprake is van de (schijn van) partijdigheid/vooringenomenheid. 2.5 Het wrakingsverzoek bevat verder ook geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechter(s) schade zou kunnen lijden.
2.6 Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De wrakingskamer zal, gelet op artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen.
BESLISSING De wrakingskamer: - verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond. Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en A. Schaberg, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 september 202.