Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-09-2022

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2022:151

Zaaknummer

22-603/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 14 september 2022 in de zaak 22-603/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 14 juli 2022 met kenmerk R 2022/53, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klaagster is circa 10 jaar geleden gescheiden van de heer K.  Klaagster en de heer K hebben kinderen. Er hebben diverse procedures plaatsgevonden over gezag over en omgang met de kinderen.  1.2    Verweerster is de advocaat van de heer K. 1.3    Klaagster heeft sinds 2011 een relatie met de heer M.  1.4    Op 14 juli 2021 heeft een zitting plaatsgevonden in een zaak tussen klaagster en de heer K.  1.5    Op 29 oktober 2021 heeft klaagster, gemachtigd door de heer M, bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.  2.2    Volgens klaagster heeft de heer K na de zitting op 14 juli 2021 de heer M bedreigd. Verweerster was erbij toen de bedreiging werd geuit. Na de bedreiging sprak de heer M verweerster aan; hij was ervan overtuigd dat verweerster de bedreiging ook had gehoord en vond dat verweerster zich ertegen moest uitspreken. Volgens klaagster heeft verweerster de bedreiging ten onrechte ontkend en zou zij alsnog de bedreiging bij de politie moeten melden.  2.3    Volgens klaagster was al langer sprake van bedreigingen van de heer K gericht tegen haar en de heer M. Verweerster was hiervan op de hoogte en had dus moeten begrijpen dat de heer K de heer M niet zomaar begroette op 14 juli 2021. 

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat zij na de zitting op 14 juli 2021 met de heer K naar buiten liep. Een voor verweerster onbekende man liep vlak langs haar en de heer K in tegengestelde richting. De heer K zei iets tegen de man. Verweerster heeft niet verstaan wat hij zei. De man vroeg vervolgens in het Engels of de heer K hem bedreigde. Even later bleek verweerster dat de onbekende man de heer M was, de huidige partner van klaagster. 

4    BEOORDELING 4.1    De stelling van klaagster komt erop neer dat verweerster haar belangen schaadt door te ontkennen dat de heer K de heer M heeft bedreigd en te weigeren een verklaring af te leggen over het incident op 14 juli 2021 bij de politie. Zeker vanuit haar positie als advocaat rust op haar een plicht om bij de politie de waarheid te vertellen. 4.2    De voorzitter oordeelt dat op grond van het voorliggende dossier niet kan worden vastgesteld dat de heer K de heer M heeft bedreigd. Klaagster stelt dat hiervan sprake was en verweerster stelt dat zij geen bedreiging gehoord heeft. Dit alles leidt reeds tot de conclusie dat de klacht onvoldoende feitelijk onderbouwd en daarmee kennelijk ongegrond is.  4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 september 2022.