Rechtspraak
Uitspraakdatum
31-08-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2022:147
Zaaknummer
22-460/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een familiezaak kennelijk ongegrond. Verweerster is de haar toekomende ruime mate van vrijheid niet te buiten gegaan.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 31 augustus 2022 in de zaak 22-460/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 3 juni 2022 met kenmerk R 2022/49, door de raad ontvangen op 3 juni 2022, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager en zijn ex-partner hebben gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kind. Na het beëindigen van de relatie hebben klager en de ex-partner geprocedeerd over onder meer de omgangsregeling met het kind. 1.2 Op 20 januari 2022 verbleef het kind bij de vrouw. 1.3 Op 20 januari 2022 om 15:41 uur heeft klager per e-mail aan onder meer verweerster laten weten dat hij een afspraak heeft gemaakt voor een coronatest voor het kind en dat hij per omgaande de bevestiging wil van de ex-partner. 1.4 Verweerster heeft diezelfde dag om 18:09 uur in een e-mail aan klager onder meer geschreven: “Een coronatest en contact met de huisarts is niet nodig. (…) U kunt [kind] morgen om 12 uur ophalen bij de Psz. Als u daarna toch een coronatest wilt doen dan kan dat.” 1.5 Klager heeft tevens in een e-mail (datum en tijdstip onbekend) aan verweerster onder meer geschreven: “U heeft aangegeven geen contactpersoon tussen ons te fungeren, maar toch zie ik emails van uw kant komen, namens de vrouw. Er zijn afspraken gemaakt tussen [stichting] en ons en [stichting] zal niet meer namens de vrouw reageren. Graag wil weten van uw kant, aan wie kan ik vragen stellen en consulteren over ons kind aan u of aan de vrouw [naam] om misstanden te voorkomen” 1.6 Verweerster heeft bij e-mail van 20 januari 2022 om 18.34 uur aan klager geschreven: “Ik kom hier volgende week op terug.” 1.7 Klagers advocaat mr. B heeft diezelfde dag om 20:19 uur per e-mail gereageerd, waarna verweerster om 20:10 uur aan klagers advocaat onder meer heeft geschreven: “Partijen hebben inderdaad gezamenlijk gezag. Zij dienen dus gezamenlijk afspraken te maken over medische zaken. [Kind] was vandaag bij cliënte. Cliënte heeft geen aanleiding te denken dat [kind] Corona heeft. (…) Als uw cliënt een coronatest nodig acht had hij dit met cliënte moeten bespreken. Dit heeft hij niet gedaan.” 1.8 Op 20 januari 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 1.9 Op 24 januari 2022 heeft mr. B per e-mail aan verweerster onder meer geschreven dat zij nooit telefonisch bereikbaar is op werkdagen en dat haar cliënt haar berichtte dat verweerster steeds niet reageert op door hem per e-mail gestelde vragen. 1.10 Verweerster heeft op enig moment (datum onbekend) aan mr. B onder meer geschreven: “Ik heb geen idee welke vragen dus als u ze even herhaalt kan ik namens cliënte antwoord geven. Ik begrijp dat uw cliënt geen antwoord wil geven op de door cliënte gestelde vragen totdat hij antwoord heeft van cliënte? “ 1.11 Verweerster heeft op enig moment (datum onbekend) aan klager onder meer geschreven: “Nogmaals ik kan niet met u mailen. Uw advocaat heeft mij niet gebeld. Ik heb haar zojuist een mail gestuurd ook in verband met morgen. Ik verwacht van haar antwoord. Volgende mails van u kan ik – gelet op de gedragsregels van advocaten – niet meer beantwoorden.” 1.12 Op 20 februari 2022 heeft klager in een e-mail aan zijn ex-partner (en in cc aan onder meer verweerster) gemeld dat hij in de meivakantie met het kind op vakantie wil, met het verzoek aan de ex-partner het toestemmingsformulier binnen twee weken te tekenen en retourneren. 1.13 Op 3 maart 2022 heeft verweerster gereageerd en onder meer geschreven: “Namens cliënte bericht ik u dat zij niet kan instemmen met een verblijf van [kind] in [B] in de meivakantie. Er is een lopend Raadsonderzoek dat helaas nog steeds niet is afgerond. [Kind] heeft er belang bij dat het Raadsonderzoek niet nog meer vertraging oploopt door ene verblijf in het buitenland. Daarnaast vreest cliënte dat u – vanwege de aangiftes die tegen u zijn gedaan en alle instanties die inmiddels zijn betrokken – niet meer terugkomt. In de zomervakantie heeft u ook de tijd van verblijf overschreden. Cliënte wil dit risico niet nogmaals lopen. Mocht u toch naar [B] willen gaan dan staat u dat uiteraard vrij. [Kind] kan dan bij cliënte blijven. Mocht u een procedure starten dan verzoek ik u mij dit voorafgaand te berichten zodat ik mijn verhinderdata naar u kan versturen.”
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. a) Verweerster neemt ten onrechte de communicatie tussen klager en zijn ex-partner over. Dit is extra storend, omdat verweerster heeft aangegeven niet als contactpersoon tussen klager en zijn ex-partner te fungeren. Klager meent dat hij en zijn ex-partner samen dienen te kunnen praten over kwesties die het kind betreffen. b) Verweerster reageert soms laat op e-mails en reageert niet of laat op e-mails van klagers advocaat. Verweerster is er ten onrechte vanuit gegaan dat mr. B klagers advocaat is. c) Verweerster schetst onterecht een gekleurd/negatief beeld van klager, waarbij klager verwijst naar verweersters e-mail van 3 maart 2022.
3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. 4.2 Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor een onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. Klachtonderdeel a 4.3 De voorzitter overweegt dat uit de overlegde e-mails van verweerster aan klager blijkt dat zij steeds namens haar cliënte met klager communiceert en niet haar eigen mening weergeeft. Zij lijkt zich daarbij terughoudend op te stellen. Zij heeft dit gedaan, zo stelt zij, omdat haar cliënte op advies van onder meer de politie geen direct contact met klager onderhield en de stichting waar de cliënte verbleef niet wilde functioneren als tussenpersoon. Van onbetamelijk handelen op dit punt is de voorzitter niet gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel b 4.4 De voorzitter overweegt dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat verweerster heel laat reageerde op e-mails van klager. Hoewel klager kennelijk vindt dat verweerster niet snel genoeg heeft gereageerd op zijn e-mails over de ziekte van het kind, geldt dat verweerster nog dezelfde dag op klagers e-mail heeft gereageerd. Verder is niet gebleken dat verweerster, vanaf het moment dat klager werd bijgestaan door mr. B, niet of niet tijdig heeft gereageerd op e-mails van mr. B. 4.5 Vanaf het moment dat verweerster ermee bekend raakte dat klager werd bijgestaan door mr. B, heeft zij niet langer rechtstreeks met klager gecommuniceerd. Dit was op 20 januari 2022 in de avond, toen mr. B haar een e-mail stuurde namens klager. Verweerster mocht er op dat moment van uitgaan dat klager door mr. B werd bijgestaan, zeker gelet op het feit dat mr. B in haar hoedanigheid van advocaat inhoudelijke e-mails over de kwestie tussen klager en zijn ex-partner aan verweerster bleef sturen, met het verzoek aan verweerster om dit door te geven aan de ex-partner. Verweerster is er terecht vanuit gegaan dat zij met mr. B moest communiceren en niet langer rechtstreeks met klager, totdat onomstotelijk vaststond dat mr. B klager niet (langer) bijstond in de kwestie. Klagers stelling dat hij ‘juridisch nog geen advocaat had’ maakt dat niet anders. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel c) 4.6 Ook hier geldt dat verweerster in haar e-mail van 3 maart 2022 een standpunt heeft ingenomen namens haar cliënt. Dat klager het daar niet mee eens is, maakt niet dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klager en zijn ex-partner verschillen nu eenmaal van mening over bepaalde kwesties, waaronder het verblijf van het kind in de vakanties. Het is aan partijen om daar, met hun advocaten, in een gerechtelijke procedure een standpunt over in te nemen, waarna het aan de rechter is om daarover te beslissen. De tuchtrechter heeft hierbij geen taak. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerster de haar toekomende ruime mate van vrijheid heeft overschreden. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. Tot slot 4.7 De voorzitter merkt nog op dat klager, na afronding van het dekenonderzoek, stukken heeft ingediend bij de deken. De deken heeft deze stukken niet in de beoordeling betrokken, omdat klager deze stukken, indien hij ze van belang achtte, eerder had kunnen en moeten indienen. Overigens hebben deze stukken niet geleid tot een ander oordeel van de voorzitter. 4.8 Verder heeft klager zijn klacht bij e-mail van 20 mei 2022, na afronding van het dekenonderzoek, uitgebreid. De deken heeft geen onderzoek (ex art. 46c lid 3 Advocatenwet) gedaan naar deze uitbreiding. De voorzitter zal deze uitbreiding daarom dan ook eveneens buiten beschouwing laten. 4.9 Indien en voorzover klager heeft bedoeld ook nog andere klachten voor te leggen aan de tuchtrechter, geldt dat hij niet heeft voldaan aan zijn plicht als klager om de klacht duidelijk en ondubbelzinnig te formuleren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2022.