Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-08-2022
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2022:140
Zaaknummer
22-504/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over bijstand advocaat deels niet-ontvankelijk ivm tijdsverloop en voor het overige kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 17 augustus 2022 in de zaak 22-504/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 17 juni 2022 met kenmerk K036 2021 ia/cw, door de raad ontvangen op 17 juni 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 (inhoudelijk) en 1 tot en met 9 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de e-mail met bijlagen van klager van 16 juni 2022 en de reactie daarop van verweerder van 1 juli 2022.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager is verwikkeld geweest in verschillende procedures tegen onder meer wederpartijen A, C en W. In deze drie zaken is door het gerechtshof Amsterdam of het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in 2015 arrest gewezen. 1.2 Op 14 april 2015 heeft verweerder bij de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: RvR) een toevoeging aangevraagd voor klager. Bij brief van 21 mei 2015 is deze aanvraag afgewezen. 1.3 Bij e-mail van 14 juli 2015 heeft de advocaat van wederpartij T een schikkingsvoorstel aan verweerder gezonden. 1.4 Bij brief van 29 juli 2015 heeft verweerder klager negatief geadviseerd over de mogelijkheden van cassatie in klagers zaak tegen C en laten weten dat hij geen cassatie zal instellen. 1.5 Bij e-mail van 18 september 2015 heeft verweerder klager een negatief cassatieadvies gezonden in klagers zaak tegen W en laten weten dat hij geen cassatie zal instellen. 1.6 Op 29 april 2016 heeft verweerder bij de RvR een toevoeging aangevraagd voor klager. Bij brief van 1 augustus 2016 is de toevoegingsaanvraag afgewezen. 1.7 Bij e-mail van 4 september 2016 heeft verweerder klager een negatief cassatieadvies gezonden in klagers zaak tegen A en laten weten dat hij geen cassatie zal instellen. 1.8 Bij e-mail van 21 januari 2020 heeft klager verweerder aangeschreven over de ‘vergoeding van de onrechtmatig veroorzaakte schades’ aan klager. 1.9 Op 30 juni 2020 en 24 december 2020 heeft klager verweerder aangeschreven over de stand van zaken in de kwesties met wederpartijen A, C en W. 1.10 Op 1 maart 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweer.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft in drie zaken uit 2015 gedurende vijf jaar geen duidelijkheid verschaft over de termijnen en de behandeling van cassatieprocedures bij de Hoge Raad. b) Verweerder heeft klager niet vertegenwoordigd in zaken en klagers belangen niet behartigd. c) Verweerder heeft op onjuiste gronden een toevoeging aangevraagd, ten gevolge waarvan het verzoek tot het verstrekken van een toevoeging is afgewezen. d) Verweerder heeft niets gedaan om de nadelige gevolgen van de arresten van de gerechtshoven in de hiervoor bedoelde zaken te compenseren.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht. 4.2 De voorzitter overweegt dat alle klachtonderdelen zien op het handelen of nalaten van verweerder naar aanleiding van de arresten uit 2015. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij tegen deze drie arresten geen cassatie heeft ingesteld. Uit de overgelegde stukken blijkt ook dat hij klager in 2015 en 2016 in alle drie de zaken een negatief cassatieadvies heeft gezonden en heeft aangegeven dat hij geen cassatie zou instellen. Dit betekent dat de gerechtelijke procedures in deze zaken in 2015 zijn geëindigd met de respectievelijke arresten uit 2015. Verweerder kon klager dan ook niet (nader) informeren over cassatieprocedures in de zaken tegen A, C en W, omdat hij deze procedures niet voor klager heeft gevoerd. Verweerder heeft verder onweersproken gesteld dat een vierde zaak – tegen wederpartij T – in 2016 is afgesloten met een schikking tussen klager en de wederpartij. 4.3 Nu alle verwijten zien op handelen en/of nalaten van verweerder in 2015 en 2016, heeft klager zijn klacht niet tijdig ingediend. De klacht is immers pas op 21 maart 2021 ingediend en daarmee buiten de hiervoor genoemde termijn van drie jaar. 4.4 Voor zover de klacht ook ziet op inhoud van de door verweerder gegeven cassatieadviezen geldt hetzelfde, nu deze adviezen van 2015 en 2016 zijn. Klager heeft zijn klacht daarover te laat ingediend. 4.5 Nu van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is de klacht op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk voor zover het handelen of nalaten van verweerder voor 1 maart 2018 betreft. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt de voorzitter in zoverre dan ook niet meer toe. 4.6 Voor zover de klacht ook ziet op handelen of nalaten van verweerder na 1 maart 2018, geldt dat de procedures waren geëindigd en verweerder geen werkzaamheden meer voor klager verrichte. Verweerder kon en hoefde dan ook geen duidelijkheid te verschaffen over de cassatieprocedures bij de Hoge Raad (klachtonderdeel a) en hoefde evenmin iets te doen om eventuele nadelige gevolgen van de arresten van de gerechtshoven te compenseren (klachtonderdeel d). Het is de voorzitter onduidelijk welk (onbetamelijk) gedrag klager verweerder verder precies verwijt. Dat verweerder na 1 maart 2018 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klager is de voorzitter niet gebleken. De klacht is daarom in zoverre kennelijk ongegrond. 4.7 Indien en voorzover klager heeft bedoeld ook nog andere klachten voor te leggen aan de tuchtrechter, geldt dat hij niet heeft voldaan aan zijn plicht als klager om de klacht duidelijk en ondubbelzinnig te formuleren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: - de klacht (in alle onderdelen), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk voor zover deze ziet op gedragingen voor 1 maart 2018; - de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2022.